HEIBEL IN DE KOFFIEHOEK


HEIBEL IN DE KOFFIEHOEK

 

Mijn vrouw leverde mij af bij de koffiehoek van het tuincentrum. Ik ben geen frequent bezoeker van dergelijke centra. Ik heb niets met tuinen en al helemaal niets met tuincentra. Ik vind tuinen mooi, maar meer ook niet. Ik heb geen groene vingers en zand aan m'n vingers wil ik al helemaal niet. Ik heb geen verstand van tuinieren en dat wil ik heel graag zo houden. Ik kijk, maar houd angstvallig mijn handen in mijn zakken. Nu heb ik de mazzel dat mijn vrouw ook helemaal niet wil dat ik iets aanraak in onze tuin. Ik heb ooit – jaren geleden – iets gesnoeid en ben aan de onderkant begonnen, met als gevolg dat de bovenkant als eerst het loodje legde. Het hele spul moest daarop de grond uit.

Als schooljongen had ik een schooltuintje. Op een zonnige woensdagmiddag moest ik me melden. Een volkstuintjesmeneer hield mij een schoffel voor, die ik in mijn onwetende enthousiasme aanpakte. Wist ik veel. Ik kwam er heel snel achter wat de bedoeling was.

Ik ben twee keer geweest, toen had ik het wel gezien. Mijn moeder vond het leuk, die heeft het stukje land verder verzorgd. Nee, u zult mij niet in een tuin zien werken.

Maar goed, één keer per jaar ben ik bereid over mijn eigen schaduw te springen en ga ik mee naar het tuincentrum, om daar te kijken naar de kerstafdeling. Zo ook deze dinsdagmiddag.

We hoefden gelukkig niet eerst het hele tuincentrum door, maar konden via de speciale kerstingang naar binnen en stonden meteen tussen de met kunstsneeuw bestrooide huisjes, kerstmannen en kerstbomen. Waar je ook keek en liep, alles was kerst wat de klok sloeg. Eerlijk is eerlijk, het was prachtig.

Het ging meteen al mis. Ik pakte een prachtig gekleurde kerstbal, kneep deze per ongeluk fijn en schoof met mijn voet argeloos de scherven onder de tafel. Ach, er lagen genoeg ballen, die ene zouden ze niet missen. Wel dus. Waar hij zo snel vandaan kwam mag Joost weten.

'Dat doen we zo niet, hè, meneer.'

Hij had een rood shirt aan met op zijn borst het logo van het tuincentrum. Personeel dus.

'Ik kon er niets aan doen,' zei ik, 'die ballen zijn nogal dunnetjes.'

'Dat zijn alle kerstballen, meneer.'

'We zullen hem bij de kassa afrekenen,' zei mijn vrouw, die een akelig eerlijk karakter heeft.

'Ik zie het voor één keer door de vingers,' zei de tuincentrummeneer, 'maar als u nog meer wenst te vernielen, zal ik toch het een en ander in rekening moeten brengen.'

'Houd alsjeblieft je handen in je zakken,' zei mijn vrouw, toen de man weg was.

'Wat een zeurpiet,' zei ik. 'Wat een heisa om zo'n lullig balletje.'

Na een half uurtje hadden we alles wel gezien en mijn vrouw wilde nog even naar de planten. Ze hebben er nogal wat, dus het zou wel even kunnen duren. Zoals gezegd leverde ze mij af bij de koffiehoek. Bij een levensgrote kerstboom, waaronder een box stond waaruit vrolijke kerstliedjes klonken, gezongen door een enthousiast kinderkoor. Nu zijt wellekome, Stille nacht, heilige nacht, afijn het hele programma. U kent dat wel.

'Ik ga dan even, hè?' zei ze.

'Neem de tijd,' zei ik. 'Ik vermaak me wel.'

Het vermaak bestaat voor mij bij zulke gelegenheden uit het kijken naar mensen. Kijken naar mensen en misschien op ideeën komen voor een zondagochtendverhaal.

De meeste mannen – en u moet daar maar eens op letten – sjokken achter hun vrouw aan, met een blik van: ik hoop dat het niet al te lang gaat duren. Dat doet het dus wel. Dat is vrouweigen. Heel lang overal kijken, alles beetpakken en uiteindelijk weer terugzetten. Wij mannen zijn daar anders in. Wij gaan een winkel in, lopen doelgericht op het artikel af dat wij wensen, betalen en staan binnen een paar minuten weer op straat. Zo simpel kan het leven zijn.

Vriendinnen zijn een hoofdstuk apart. Samen naar het tuincentrum, hè ja, gezellig. Na elkaar op de parkeerplaats langdurig en stevig geknuffeld te hebben, lopen ze gearmd door de ingang. Om de paar meter staan ze stil. Ze hebben elkaar al een tijdje niet gezien, dus er valt veel te bepraten. En praten kun je nu eenmaal het beste als je daar even de tijd voor neemt en stil blijft staan. Hun winkelwagentjes versperren de doorgang, maar dat dringt niet door. Terloops zien ze een leuke plant of een mooie vaas, maar dat is bijzaak en al heel snel staan ze weer iedereen in de weg en pakken ze de draad van hun gesprek weer op. Ik vraag mij altijd af waarom ze in 's hemelsnaam in een tuincentrum afspreken en niet gewoon op de hei of in een leuke kroeg.

Dan heb je de moeders met kinderen. Oma had geen tijd om op te passen, dus moesten de koters mee.

Mama buigt zich voorover en haar wijsvinger gaat de lucht in.

'We lopen normaal,' zegt mama, 'we gaan niet rennen.'

De kinderen denken er het hunne van.

'Hebben jullie dat begrepen?' vraagt mama nog maar even voor de zekerheid.

Ja, begrepen hebben ze het wel, nu de uitvoering nog. Mama draait zich om en weg is haar kroost. Rennen tussen de stellingen is een heerlijk vermaak, wat je als kind urenlang vol kunt houden. Mama rent er achteraan en moet links en rechts artikelen, door het personeel met veel liefde en aandacht geëtaleerd, van een wisse ondergang redden. Ze komt ogen en handen tekort. Doodmoe en zonder ook maar iets gekocht te hebben, staat ze na een half uur met haar kinderen weer buiten. Ik ga een andere keer wel, denkt mama, als papa thuis is en hij op kan passen.

Goed, hier hield ik me dus mee bezig. Kijken naar mensen. In de koffiehoek. In het tuincentrum.

Bij een alleraardigst meisje, met een figuurtje dat zeer goed gelukt was, bestelde ik een cappuccino.

In mijn ooghoek zag ik twee dames tussen de platte tafels lopen, waarop tientallen planten stonden. Het leken mij twee gezellige types. Types die echt een dagje lekker kneuterig met elkaar uit waren.

Op het moment dat het meisje mijn cappuccino op het tafeltje zette, kreeg een van de dames mij in het oog.

Ze sloeg haar hand voor haar mond en stootte haar vriendin aan, die nu ook in mijn richting keek. Ik keek achterom. Het zou kunnen zijn dat ze helemaal niet naar mij keken, maar naar iemand die achter mij zat. Er zat niemand. De dame die het eerst in mijn richting keek, zette de plant die ze op dat moment in haar hand had terug en beende kordaat naar de koffiehoek. Haar vriendin volgde.

Bij mijn tafeltje aangekomen, bekeek ze mij een ogenblik heel aandachtig.

'Kijk eens aan wie we daar hebben,' zei ze met een enigszins onvriendelijke ondertoon, terwijl ze mij maar aan bleef kijken. 'Als dat Frits niet is.'

Omdat ik Frits niet ben, keek ik nog maar eens om, in de veronderstelling dat ze het tegen iemand anders had. Aangezien ik de enige man in de koffiehoek was, kreeg ik toch de indruk dat ze mij bedoelde.

'Pardon, mevrouw,' zei ik, 'kennen wij elkaar?'

'Mag ik je even voorstellen?' zei ze tegen haar vriendin. 'Frits Schouten.'

De vriendin knikte beminnelijk in mijn richting en hoewel ik Frits Schouten niet ben, noch ken, knikte ik beleefd terug.

'Je bent in al die jaren niets veranderd, Frits,' zei de eerste vrouw weer.

Dat was een meevaller. Jarenlang er hetzelfde uit blijven zien, is niet iedereen gegeven.

'We komen even bij je zitten,' zei ze en voegde onmiddellijk de daad bij het woord.

'Kom,' zei ze tegen haar vriendin, 'ga zitten.'

De vriendin ging ook zitten.

'Je biedt ons toch wel iets te drinken aan?'

Dat was ik eigenlijk niet van plan, maar ze vroeg het zo dwingend dat ik het meisje wenkte.

'Twee Glühwein,' zei de vrouw. 'Dat lust jij toch ook wel, Gerda?'

'Ja, lekker, Annie,' zei deze.

Gerda en Annie dus. Ik had noch de een, noch de ander ooit van mijn leven gezien.

'Die Frits,' zei Annie, terwijl ze mij van boven tot onder opnam.

Voordat ze naast de wijn nog meer bestellingen zou gaan doen en een aanslag op mijn financiën zou plegen, leek het mij tijd worden toch even orde op zaken te stellen.

'Ik moet toch echt even …' begon ik.

'Dat geloof ik graag,' onderbrak Annie. 'Maar eerst moet ik even.'

Omdat ik van de oude stempel ben en dames gaan voor in het vaandel heb staan, gebaarde ik dat ze haar gang kon gaan.

'Frits is mijn oude buurman,' zei Annie tegen haar vriendin. 'Hij woonde twee huizen verder. Met zijn vrouw, met Toos.'

Omdat ik geen Frits heet en mijn vrouw geen Toos, wist ik het nu zeker: Annie verwarde mij met iemand anders.

'Hoe is het trouwens met Toos?' wilde Annie weten.

Aangezien ik geen verontrustende berichten over Toos had gehoord, antwoordde ik: 'Wel goed … denk ik.'

'Jullie zijn dus nog steeds bij elkaar,' zei Annie.

Ik wilde nogmaals zeggen dat alles op een vergissing berustte, maar daar had Annie geen oren naar. Onverdroten vervolgde ze haar relaas.

'Dat mag een wonder heten, hoor,' zei ze tegen Gerda. 'Meneer hier nam het niet zo nauw met de huwelijkstrouw.'

Gerda trok haar wenkbrauwen op en keek mij een beetje viezig aan.

Het dreigde nu echt de verkeerde kant op te gaan.

'Elke ochtend,' ging Annie verder, 'als Toos naar d'r werk was, stond meneer hier op m'n stoep. Eerst zag ik er geen kwaad in, maar toen 'ie op een gegeven moment zijn handjes niet thuis kon houden, wist ik uit welke hoek de wind begon te waaien.'

Het meisje bracht de Glühwein. Het leek mij het uitgelezen moment om afscheid te nemen van de beide dames. Ik stond op. Annie trok me aan m'n mouw weer naar beneden.

'Toegegeven, ik vond het allemaal niet geheel onprettig,' zei ze tegen Gerda. 'Lang verhaal kort: hij bleef komen en we bleven rommelen. Op een dag heb ik tegen hem gezegd: "Het is Toos of het is Annie. Van twee walletjes eten doen we niet." Ik had geen zin meer om het vijfde wiel aan de wagen te moeten zijn.'

Ze wendde zich nu naar mij.

'Heb ik gelijk, of niet?'

'Groot gelijk,' zei ik.

Ik kon m'n tong wel afbijten. De pest is dat ik me altijd heel erg inleef in het verhaal van een ander en daar zo in meega, dat ik uiteindelijk m'n eigen glazen ingooi.

'Gouden bergen beloofde die me,' ging Annie verder. 'Hij zou gaan scheiden en met mij een heel nieuw leven beginnen. Hierperdepiep hoera!'

Ik moest nu toch echt ingrijpen. Gerda moest onderhand wel denken dat ze een seksmaniak tegenover haar had zitten.

'Ik moet nu toch echt even …' begon ik weer. Het had geen enkele zin.

'Totdat,' ging Annie verder, 'ik op een dag een vriendin sprak. Ik vertelde haar wat de plannen waren en liet een foto van Frits zien. Wat bleek? Dezelfde verhalen had meneer ook bij haar opgehangen. Hij zou bij Toos weggaan, met haar trouwen, samen naar de Bahama's emigreren … bla bla bla. Dezelfde grammofoonplaat.'

De Bahama's? Nu wist ik zeker dat ze zich vergiste. Ik vond het tuincentrum al zo ver; geen denken aan dat ik richting Bahama's zou gaan.

'Afijn, wij rommelden vrolijk verder,' zei Annie. 'Ik hield dat vol omdat de toekomst er rooskleurig uitzag. Ik moest alleen nog even geduld hebben. Ja, toch?'

'Geduld is een schone zaak,' zei ik.

'Wat denk je?' vroeg ze Gerda.

'Geen idee,' zei deze.

'Op een dag was meneer met de noorderzon vertrokken.'

Ze schoof haar stoel een beetje naar mij toe.

'Beetje misselijk, hè?' zei ze, vlakbij m'n gezicht.

'Nogal,' zei ik, mij weer inlevende in haar verhaal. 'Een rotstreek!' Ik begon steeds meer een hekel aan mezelf te krijgen.

'Nooit meer iets van gehoord. Na een paar weken was Toos ook weg, verhuisd naar een andere stad. Maar goed, ik hoor nu dat jullie nog bij elkaar zijn, dus dat is allemaal weer goed gekomen.'

'Gelukkig wel,' zei ik.

'Nu krijg ik,' wendde Annie zich weer tot haar vriendin, 'een paar weken geleden een email. Wie denk je dat de afzender was?'

Ik kon het wel raden, maar het leek me verstandig om maar even geen olie meer op het vuur te gooien. Ik maakte het alleen maar erger.

Annie wachtte het antwoord van haar vriendin niet af.

'Juist, heel goed, Gerda. Afzender Frits Schouten. Hij had zoveel spijt en wilde het allemaal weer goed maken. Het boterde niet meer tussen Toos en hem en de scheiding was al aangevraagd. Weer hetzelfde bla bla bla. Ik dacht: ik reageer mooi niet. Bloedt vanzelf wel dood. Niet dus. De mailtjes bleven maar komen. Op een gegeven moment zo seksistisch dat ik dacht: jij moet wel hele hoge nood hebben.'

Ze keerde zich weer naar mij.

'Is dat zo?' vroeg ze. 'Heb jij zo'n hoge nood?'

'Och …' zei ik, 'valt reuze mee.'

'Kijk 'm zitten,' zei ze op een toon waar de minachting vanaf droop, 'Frits de kerstman. Ho, ho, ho.'

Gerda kon er wel om lachen. Ik niet.

'Maar goed,' begon ze weer, 'hij stelde voor om samen eens een glaasje wijn te gaan drinken.'

Ze pakte haar glas.

'Nou, Frits, hier ben ik dan. Proost!'

Daarop goot ze de inhoud van haar glas over mijn hoofd.

'Ik wens je prettige kerstdagen.'

Terwijl de wijn via mijn haren en wangen in de kraag van mijn overhemd liep, stonden de beide dames op.

'Het ga je goed, Frits Schouten,' zei Annie en beende bij me vandaan.

'Viezerik!,' blafte Gerda in m'n gezicht en verdween eveneens tussen de potten en de planten.

'Wat is er met jou gebeurd?' zei mijn vrouw, die kennelijk uitgekeken was en opeens naast me stond.

'Het meisje van de bediening struikelde,' zei ik, terwijl ik met een zakdoekje de wijn weg probeerde te poetsen.

'Ik kan je ook nooit eens alleen laten,' antwoordde ze.

'Laten we maar naar huis gaan, Toos.'

'Toos?' zei mijn vrouw. 'Wie is in 's hemelsnaam Toos?'

'Sorry,' zei ik.

Ze keek me met een bezorgde blik aan: 'Gaat het wel goed met je?'

De volgende kerstshow sla ik over. Eén keer per jaar naar het tuincentrum is eigenlijk al één keer teveel.

 

© Carl Slotboom / december 2021

www.carlslotboom.nl