SUIKERGOED EN MARSEPEIN
PAKJESAVOND
Nee, hij trok geen volle zalen, Engelbert Stotelaar. Ze stonden niet voor hem in de rij, het vrouwelijke geslacht wel te verstaan. De natuur was hem dan ook niet bepaald gunstig gezind geweest. Hij was klein, rond en op zijn hoofd, dat in verhouding veel te groot was ten opzichte van zijn lichaam, had hij de slierten haar die hij nog bezat om zijn kaalheid te verdoezelen, van zijn ene oor, dwars over zijn hoofd, naar zijn andere oor gekamd. Het zag eruit als de bekende vlag op de modderschuit.
Engelbert Stotelaar sleet zijn werkzame leven in een kantoorboekhandel, waar hij door zijn collega's liefdevol Stoot werd genoemd. Hij verkocht boeken, potloden, papier, agenda's en alles wat doorgaans in kantoorboekhandels te vinden is. Hij deed het met overgave, zoals hij alles in het leven met overgave deed. Stoot was een pietje-precies, die niets aan het toeval overliet en over alles heel goed nadacht alvorens te handelden. Dat was wellicht ook de reden dat hij, de vijftig reeds gepasseerd, nog altijd bij zijn moeder in het ouderlijk huis woonde. Hij had in het verleden weliswaar een paar keer kennis gehad aan de andere sekse, maar zijn gezemel en gezeur zorgden er telkens weer voor dat de uitverkorenen het na een paar dagen reeds voor gezien hielden en hun heil elders zochten. Hier was – en daar moeten we eerlijk in zijn – niet uitsluitend Engelbert debet aan. Nee, ook moeder had telkenmale haar steentje bijgedragen. Kwam zoonlief met een vrouw naar huis, schoot moeder onmiddellijk haar pijlen op het arme kind af. Pijlen met een uiterst giftige punt. Want moeder Stotelaar wist van wanten. Wanten, waaraan akelige scherpe stekels zaten en waarmee moeder de beoogde schoondochters niet zachtzinnig aanpakte. Dit was eigenbelang. Moeder moest er niet aan denken dat haar Engelbert vandaag of morgen tegen de ware aanliep, er met haar vandoor ging en moeder alleen zou laten. Nee, zo gauw het vrouwelijke geslacht huize Stotelaar betrad, nam moeder stelling in en begon haar offensief.
Moeder was een krasse dame en haar krasheid hield gelijke tred met haar chagrijn. Hoe krasser, hoe chagrijniger. Er deugde dan ook werkelijk nooit iets, altijd iets te mekkeren en te klagen. Behalve Engelbert was er niemand die het met haar uithield en kennissen, om maar te zwijgen van goede vrienden, waren niet voorhanden. Iedereen meed moeder Stotelaar als de gevreesde pest. Van mannen moest ze helemaal niets hebben. De enige man die ooit in haar nabijheid was geweest, was de verwekker van haar kind. Moeder, die toen nog geen moeder was, maar gewoon Allegonda Stotelaar, had het plan opgevat een klein tentje op te zetten op een camping ergens in de Achterhoek. Stikkedonker was het geweest, toen ze op een avond voor haar bescheiden onderkomen zat en een plaatselijke boerenkinkel langsliep, die haar een leuke verrassing beloofde.
'Wat kost dat?' zei moeder, die zo gierig was als de pest.
'Helemoal niks, niks en niem'ndal.'
Hier had moeder wel oren naar; een verrassing gratis en voor niets.
'Ik loat ut oe in de tent wel effe zeen,' zei de kinkel en duwde moeder op het luchtbed. De naar koemest ruikende pummel, die niet eens de moeite had genomen zijn klompen uit te trekken, wist waar Abraham de mosterd haalde. Moeder niet, die had geen idee. Toen de man na enkele ogenblikken verdwenen was, vroeg moeder zich af waar de verrassing bleef. Die kwam negen maanden later. Daarna deed moeder de zaak op slot; aan haar lijf geen polonaise meer.
Haar zoon dacht hier kennelijk anders over. Hij snakte ernaar om ooit in de armen van een vrouw te mogen ontwaken, om nog maar te zwijgen van hetgeen daar eventueel aan vooraf was gegaan. Op een regenachtige dinsdagmiddag leken de sterren hem gunstig gezind. Stoot kwam uit het magazijn de winkel in, toen zijn oog viel op een klant die, aan haar houding te zien, op zoek was naar een verkoper. Gedienstig en glijerig als altijd schoot hij op haar af en vroeg:
'Kan ik u misschien helpen?'
De vrouw, graatmager en bijna twee meter in de hoogte, kon in eerste instantie niet thuisbrengen waar het geluid vandaan kwam. Was ook geen wonder, want Stoot reikte bij haar niet verder dan navelhoogte. Ze zocht in alle richtingen en vond hem uiteindelijk ergens beneden. De volgende dag stond ze weer in de winkel en weer vloog Stoot als een speer op haar af. Ze bleef komen, elke dag tegen een uur of twee en telkens was Stoot er als de kippen bij om haar te bedienen. Dan weer kocht ze een potlood, dan weer een klein blocnootje, dan weer een gummetje. Niemendalletjes, die nauwelijks de moeite van het hebben waard waren. Ze heette Hannelore en was van Duitse afkomst.
'Iek bien von Deutsche koemab,' zei ze.
'Ach so,' zei Stoot.
'Sagen Sie doch Lorre,' zei Hannelore, terwijl ze hem tegen de stelling met reisgidsen aandrukte.
'Zegt u dan Engelbert,' zei Stoot naar adem happend, maar die het duwen van haar lichaam tegen het zijne niet geheel onprettig vond. Het rijtje Middellandse Zee en omstreken schoof naar achteren, maar dat was voor later zorg.
'Enkelboert,' zei Lorre op een toon die Stoot onmiddellijk deed smelten.
Toen Hannelore op een middag vroeg naar een boek dat in geen enkele stelling te vinden was, vroeg hij haar even mee te lopen naar het magazijn. Hij hield het niet meer uit. Haar dagelijkse bezoeken hadden hem in zo'n staat van opwinding gebracht, dat hij nu de koe bij de horens wenste te vatten. Tussen de dozen, de opgestapelde boeken en de voorraad kantoorbenodigdheden, moest het er maar van komen. Ook Lorre was niet geheel ongenegen, dat liet ze duidelijk blijken. Haar zinnelijke lippen smeekten om gekust te worden. Het probleem was echter: hoe kwam hij er bij? Lorre zakte door haar knieën, Stoot ging op zijn tenen staan; het mocht niet baten, zij bleef te lang, hij bleef te kort. Als je echter de hele dag met boeken aan het stoeien bent, moet het stoeien met het andere geslacht niet zo moeilijk zijn. Stoot pakte links en rechts een aantal stevige boeken, stapelde die op elkaar en klom erop. Zijn gezicht was nu vlakbij het hare en op dat moment ging de deur open en kwam zijn chef binnen wandelen. Stoot verloor zijn evenwicht, de boeken schoven van elkaar en in zijn val trok hij Lorre mee naar de grond.
'Als je klaar bent met je gymnastiekoefeningen, zou ik je graag weer in winkel willen zien,' zei de chef. 'Er wachten klanten.' Daarop draaide de man zich om en verliet het magazijn.
Vanaf dat moment was er geen houden meer aan. De vonk was overgeslagen. Het bed was nog even een brug te ver. Engelbert was immers een man die niet impulsief handelde, het moest allemaal in volgorde en met overleg. Nee, hij wilde de tijd nemen om eventuele teleurstellingen te voorkomen. Hannelore liet zich voorlopig even niet meer in de kantoorboekhandel zien. Ze wilde haar Enkelboert niet met nog meer problemen opzadelen. Ze zagen elkaar in het park, in de lunchroom en op andere openbare plekken. In sommige gelegenheden had het personeel hen de bijnaam 'Bulletje en Bonestaak' gegeven, naar de bekende stripboeken, getekend door George van Raemdonck en met teksten van A.M. de Jong.
Kort na het debacle in het magazijn, was het er dan toch van gekomen. Op een bankje in het park had hij haar gekust. Ze had zijn kus op een onbeholpen, maagdelijke manier beantwoord. Hij was zielsgelukkig geweest.
Door schade en schande wijs geworden, besloot Engelbert zijn moeder voorlopig even niet op de hoogte te brengen van zijn prille geluk. Wat niet weet, wat niet deert. Komt tijd, komt raad.
'Zeg, moeder,' zei Engelbert op een avond tijdens het eten. 'Sinterklaas is weer in het land.'
'Dat is me bekend,' antwoordde moeder, 'je kunt geen winkel binnengaan of je wordt knettergek van die vervelende sinterklaasliedjes.'
'Dat is toch leuk, moeder?'
'Nee,' zei moeder, 'dat is oervervelend.'
'Wat zou je ervan zeggen, moeder, als ik de goedheiligman uitnodig ons op pakjesavond te bezoeken?' zei Engelbert.
Moeder liet haar vork zakken en keek haar zoon vol verbazing aan.
'Ik hoop niet dat je dit serieus meent,' zei ze.
'Jawel, moeder, dit meen ik heel erg serieus.'
'Niet te geloven,' zei moeder en stopte een stuk gehaktbal in haar mond. Net iets te groot, ze kokhalsde ervan.
De volgende dag besloot hij een cadeautje voor haar te kopen, zodat de Sint iets te geven had als het heerlijk avondje aangebroken was.
'Ik zoek een paar zakdoeken,' zei hij tegen een verkoopster, die rondkeek met een blik van: mijn hemel, wat duurt die dag ongelofelijk lang.
'Daar,' zei ze verveeld, 'in die bak liggen de zakdoeken.'
'Het moeten zakdoeken van uitmuntende kwaliteit zijn,' zei Engelbert.
'O,' zei de verkoopster, terwijl ze haar telefoon pakte en driftig begon te whatsappen.
'Ze zijn voor moeder en die is heel kritisch.'
'Daar,' zei de verkoopster nog een keer en wees in de richting van een bak die in het midden van de winkel stond.
'Deze lijken mij wel wat,' zei Engelbert, toen hij na ruim een kwartier bij de kassa stond en een pakje met drie rode boerenzakdoeken op de toonbank legde. De verkoopster keek van Engelbert naar de zakdoeken en van de zakdoeken weer naar Engelbert.
'Ik dacht dat u zei dat ze voor uw moeder waren.'
'Dat zijn ze ook.'
'Maar dit zijn boerenzakdoeken,' zei de verkoopster.
'Dat weet ik,' antwoordde Engelbert.
'Maar dat zijn herenzakdoeken.'
'Ja,' zei Engelbert, 'ook dat weet ik. Moeder heeft echter heel vaak een loopneus en zeker omstreeks deze tijd van het jaar en dan zijn een paar forse zakdoeken een uitkomst. Er moet veel in kunnen.'
'O,' zei de verkoopster, die moeite moest doen niet over haar nek te gaan.
'Kunt u ze voor mij inpakken in een feestelijk sinterklaaspapiertje?'
'Nee,' zei de verkoopster, 'wij pakken geen cadeautjes in, dan kunnen we wel aan de gang blijven.'
'Maar het is voor moeder en ik wil er toch wel graag een papiertje omheen,' pruilde Engelbert.
'Kijk,' zei de verkoopster en wees ergens naar een plek in de winkel, 'daar staan rollen inpakpapier. Zoek maar uit.'
'Geweldig,' zei Engelbert en zocht een rol sinterklaaspapier uit.
'Thuis zelf inpakken dus,' zei de verkoopster, terwijl ze de zakdoeken en de rol papier in een plastic zakje schoof.
Uiteindelijk was het zover: het heerlijk avondje was gekomen en Engelbert was niet van plan om toe te geven aan de nukken van zijn moeder. Nee, de aloude traditie moest in ere worden gehouden. Hij had niet voor niets zakdoeken voor haar gekocht. Bovendien had hij goede Sint gevraagd deze zakdoeken hoogstpersoonlijk te komen brengen.
Moeder zat onderuit gezakt op de bank en was bij de televisie in slaap gevallen. Engelbert zette het apparaat uit en moeder opende haar ogen.
'Hé,' zei ze, 'wat moet dat?'
'Ik heb de televisie uitgezet, moeder.'
'Maar ik zat te kijken,' antwoordde ze.
'Nee, moeder, je sliep.'
'Praat geen onzin, zet dat ding aan.'
'Nee, moeder, ik moet nu toch echt even streng zijn. Bovendien heb ik een verrassing voor je.'
Moeder die de laatste verrassing, heel lang geleden in de Achterhoek, nog vers in het geheugen had zitten, was niet zo happig op nieuwe surprises.
'Het is vanavond pakjesavond en dat gaan we vieren, moeder.'
'Vieren?' zei moeder. 'Wat valt daar nou aan te vieren. We zijn toch geen kleuters meer?!'
Uit de kast pakte Engelbert een oeroude, grijs gedraaide grammofoonplaat met sinterklaasliedjes, gezongen door de reeds lang overleden Leidse Sleuteltjes. De grammofoonspeler was nog van opa geweest, maar functioneerde nog prima.
'Moet dat?' klaagde moeder. 'Dat gekerm van die kinderen?'
'Kom, moeder, laten we gezellig meezingen,' zei Engelbert en voegde onmiddellijk de daad bij het woord. Uit volle borst schalde zijn stem door de woonkamer. Sinterklaasje kom maar binnen met je knecht.
'Ik ga naar bed,' zei moeder en stond op.
Op dat moment werd er aan de voordeur gebeld.
'O, moeder,' zei zoonlief gemaakt verrast. 'Wie zou dát nu toch kunnen zijn?'
Engelbert liep naar de deur, terwijl moeder nog altijd in de kamer stond en de gang naar de slaapkamer nog maar even uitstelde. Even later kwam Engelbert weer terug en sloot de kamerdeur.
'Moeder, je raadt nooit wie hier is.'
'Nee,' zei moeder, 'dat raad ik ook niet want ik houd niet van raadsels.'
'Moeder, hou je vast. Hier is de goedheiligman!'
Daarop deed Engelbert de deur open en trad Sinterklaas naar binnen. Graatmager en bijna twee meter in de hoogte.
'Guten Tag,' zei de Sint.
Moeder stond aan de grond genageld.
'Wat moet dit voorstellen?' vroeg ze geïrriteerd.
'Dit is Sinterklaas, moeder.'
'Ja,' antwoordde moeder, 'dat zie ik ook wel. Maar sinds wanneer begroet hij ons in het Duits?'
'Nimmt oe mai nit kwalik,' sprak de Sint.
'Sinterklaas komt net uit Duitsland,' zei Engelbert. 'Hij moet nog even omschakelen. Klopt toch, Sinterklaas?'
Sint hield dit keer wijselijk zijn mond en knikte minzaam.
'Heeft u nog iets voor ons meegebracht, Sinterklaas?' wilde Engelbert weten.
Daarop deed de Sint een greep in de zak die hij bij zich had en nam er een pakje uit.
'O, kijk nou toch, moeder,' riep Engelbert gemaakt enthousiast. 'Een cadeautje. Wat zou dáár nu toch inzitten?'
'Een paar zakdoeken,' zei moeder. 'Die geef je me elk jaar.'
Moeder deed geen enkele moeite het cadeautje uit te pakken, maar legde het ongeopend naast zich op de bank.
'Maar de Sint heeft vast nog meer. Ja toch, Sinterklaas?'
Weer zweeg de Sint in alle talen. Dit keer kwam er een wit uitgeslagen suikerbeest, waarvan de kop was afgebroken, onder uit de zak. Die had Engelbert vorig jaar ook al aan zijn moeder gegeven, maar aangezien ze er nooit van had gesnoept en hij nog in de verpakking zat, leek het Engelbert een uitstekend idee om het beest opnieuw aan moeder te geven. Ook dit cadeautje werd zwijgend aangepakt en op de bank gedeponeerd.
'Dan heb ik nog een verrassing voor u, moeder,' zei Engelbert terwijl hij naast Sinterklaas ging staan.
'Ik weet niet of ik nog meer verrassingen aan kan vanavond,' zei moeder chagrijnig.
Engelbert deed alsof hij het niet had gehoord.
'Moeder,' zei hij plechtig. 'Sinterklaas en ik hebben sinds enige tijd een relatie met elkaar en het heeft er alle schijn van dat deze relatie uiterst serieus is en dat wij met elkaar verder door het leven willen.'
Hier schrok moeder wel even van. Ze trok wit weg.
'Pardon?!' reageerde ze. 'Een relatie met een vent?'
'Met een vent, moeder?' vroeg Engelbert sullig.
'Ja, als ik me niet vergis is Sinterklaas een vent!' sprak moeder bits.
'Moeder,' ging zoonlief verder, terwijl hij naar de Sint gebaarde, 'mag ik je voorstellen aan Hannelore?'
'Wie is Hannelore?' wilde moeder weten.
'Mijn geliefde,' zei Engelbert.
'Je wát?!' Het klonk als een kanonschot.
'Doe je baard maar af, Lorre, dan kan moeder je zien.'
'Geht nicht,' zei de Sint, 'vastgeklebt.'
'Hannelore en ik willen samen een toekomst opbouwen, moeder.'
'Dat zullen we nog weleens zien!' kraste moeder, die opeens visioenen kreeg haar oude dag in eenzaamheid te moeten slijten. Ze stond op, ging voor de Sint staan en gaf een enorme ruk aan zijn baard. Behalve dat de Sint gilde als een speenvarken, gebeurde er helemaal niets. De baard bleef waar hij was. Dat zinde moeder helemaal niet en gaf nog maar eens een ruk, nu wat harder. Ook nu weer gilde de Sint, maar de baard bleef zitten waar hij zat. De tranen liepen hem over de wangen.
Opeens deed de Sint een stap naar voren, ging vlak voor moeder staan en zei uit de grond van zijn hart: 'Sie schreckliches Luder!'
Hij haalde uit en sloeg moeder met zijn vlakke hand zo hard in haar gezicht, dat deze stond te suizebollen en achterover op de bank viel.
'En nu wegwezen,' krijste moeder, terwijl ze overeind kwam en de Sint een duw richting de voordeur gaf. 'En heb het hart niet in je lijf dat ik je hier ooit nog zie!'
Daarop draaide de Sint zich om en verliet huize Stotelaar, gevolgd door Engelbert, die de actie van moeder niet op prijs wist te stellen.
Hij is van plan om morgen zijn koffers te pakken. Hij heeft nu definitief genoeg van de kuren van zijn moeder en van het feit dat ze elke relatie die hij aanknoopte wist te verknallen. Ik heb gehoord dat hij en Lorre een enkele reis hebben geboekt naar – hoe kan het ook anders op de zesde december – Spanje.
© Carl Slotboom / december 2021