OP EEN MOOIE PINKSTERDAG
OP EEN MOOIE PINKSTERDAG
Dat ik op eerste Pinksterdag om elf uur al in de kroeg zit is niet mijn schuld. Ik heb op Facebook inmiddels een groot aantal fans, die elke zondagochtend met plezier mijn hersenspinsels lezen.
Waar hoor je vaak de leukste verhalen? Juist ja, in de kroeg. Ik zit er dus niet om me vol te laten lopen, maar om ideeën op te doen. Het is maar dat u het even weet.
Ik bestel een kop koffie bij een nogal gezette kastelein met een enorme buik en een rood hoofd. Ik vrees dat bloeddrukmeters naar grote hoogte zullen stijgen, zodra ze op hem worden aangesloten. Hij tapt in en zet het voor mij op de toog.
'En,' wendt hij zich tot de man die een paar krukken van mij verwijderd zit, 'heb je nog naar het songfestival gekeken, Bob?'
'Wat denk jij,' antwoordt Bob. 'Als rechtgeaarde nicht moet ik wel kijken, anders kan ik de andere dag niet meelullen in de kroeg.'
'Wat vond je d'r van?' vraagt de kastelein.
'Een bak met herrie,' zegt Bob, 'ik hoor nog liever onweer.'
'Was het zo erg?' wil de kastelein weten, die kennelijk niet had gekeken.
'Nee,' antwoordt Bob, 'het was nog véél erger.'
'En Erik? Hoe vond het Erik het?'
De kastelein wendt zich nu naar mij.
'Erik is zijn man, ze zijn vorig jaar getrouwd.'
'Helemaal in het wit,' zegt Bob, 'want ik was toen nog een ongerepte maagd.'
Hij kan er zelf hartelijk om lachen. Een beetje schrille lach, helemaal passend bij zijn voorkomen.
'Erik vond het ook drie keer niks,' gaat Bob verder. 'Na tien minuten zei 'ie: "Maak me maar wakker als Ronnie Tober aan de beurt is." Binnen vijf minuten lag 'ie te snurken. Douze points voor Erik. Nee, geef mijn portie maar aan Fikkie.'
'Wilt u nog koffie?' vraagt de kastelein aan mij.
'Is het nog te vroeg voor een pilsje?' wil ik weten.
'De Duitsers beginnen 's zondags om tien uur al,' antwoordt hij. 'Frühschoppen.'
'Dan wordt het de hoogste tijd,' zeg ik, terwijl ik mijn lege kopje van mij afschuif.
Er wordt getapt, mooie kraag, twee vingers dik. Behoedzaam zet de kastelein zijn creatie voor mij neer, veegt met een doek over de toog en gaat weer zitten.
'Ik had verwacht dat jullie weg zouden zijn,' wendt hij zich weer tot Bob. 'Jullie gaan toch altijd met Pinksteren ergens naartoe?'
'Nu even niet,' antwoordt deze, 'ik heb de vorige Pinksteren nog niet verwerkt.'
'Vertel,' zegt de kastelein, 'ik ben gek op spannende verhalen.'
'Het zou vorig jaar hartstikke mooi weer worden met de Pinksteren. Ik zeg dus tegen Erik: "Laten we gaan kamperen."
"Kamperen?" zegt 'ie. "Kamperen? Hoe wil jij nou kamperen? We hebben niet eens een tent."
"Die gaan we kopen," zei ik, "bij de tentenboer."
Afijn, wij naar de tentensnackbar.
"We willen een tent," zeg ik tegen die man in die winkel.
"Wilt u gaan kamperen?" vraagt 'ie.
"Nee," zeg ik, "we gaan op de Huishoudbeurs staan. Nou goed?"
Ja zeg, de vráág alleen al. Wilt u gaan kamperen? Hoe kom je d'r op.
Afijn, wij een mooie tent uitgezocht. Een kleintje, want ik houd van knus. Je hoefde hem alleen maar in de lucht te gooien en dan stond 'ie al. Net een kat. Je gooit hem in de lucht en dan komt 'ie gewoon op z'n pootjes terecht.
Ik zeg: "Dat is mooi, gemak dient de mens."
"Heeft u nog toebehoren nodig?" vraagt die vent.
Ik zeg: "Toebehoren? Ik heb een tent. Wat moet hier toe behoren?"
"Luchtbedden, pannen en potten, gasbrander."
Ik zeg: "Gasbrander? Ik ga kamperen, niet lassen."
"We hebben helemaal niets om te kamperen," zegt Erik. "We moeten dus wel wat kopen."
Het eind van het liedje was dat de auto tot aan de nok vol lag. Tent, luchtbedden, pannen en potten, bestek, borden, regenkleding. Afijn, je kunt het zo gek niet bedenken of die kerel had het ons aangesmeerd. Wisten wij veel, we hadden nog nooit gekampeerd. Geef mij ook maar een pilsje. Van al die koffie krijg ik rood haar.'
'Van mijn koffie niet,' zegt de kastelein.
'Nee,' zegt Bob, 'daar valt je haar van uit, bij bossen tegelijk.'
De kastelein tapt in. Zorgvuldig en weer met een mooie kraag.
'"Waar gaan we naartoe?" vroeg ik toen we thuis waren.
"We gaan naar de Ardennen," zei Erik. "Daar ben ik nog nooit geweest."
"Het schijnen hele enge donkere bossen te zijn," zei ik, "met allemaal hele enge beesten."
Maar goed, wij de dag voor de eerste Pinksterdag naar de Ardennen. Leuke, kleine camping, alleen maar tenten, een kabbelend beekje, aan de rand van een donker bos. Het was best wel druk. Al die mensen zaten voor hun tenten. Spelletjes doen, lezen, beetje suffen. Beetje geitenwollensokken figuren. Maar goed, ik dacht: als ik er maar geen last van heb.
Wij de auto uitgepakt. Wat daar allemaal niet uitkwam! Niet te filmen. Het grasveld lag bezaaid. Het leek de vrijmarkt wel. Iedereen keek.
Erik zegt: "Nu komt de truc met de tent. In de lucht gooien, hup, staan."
"Laat mij maar even," zei ik nog.
Ik pak dus die tent, geef 'm een zwieper. Wat denk je?'
'Geen idee,' zegt de kastelein.
'Hij komt met een klap op de tent van de buren terecht. Maar opengaan, ho maar. Was ik vergeten 'm uit de verpakking te halen. Ja, en dan kun je gooien wat je wil. Die tent van de buren zakt onmiddellijk door z'n hoeven. Mijn hemel, alsof er een windhoos overheen gegaan was.
Die kerel was woest. "Moet je kijken wat je aangericht hebt," zegt 'ie. "M'n hele tent naar de filistijnen."
Ik zeg: "Koop dan ook niet zo'n slap geval."
Ja zeg, hoe vind je 'm. Een barrel neerzetten en je dan beklagen. Kom op zeg.
Ik heb nog zeven keer moeten gooien. Bij de derde keer hebben we hem uit de beek moeten vissen. Maar goed, op een gegeven moment staat 'ie. Heel leuk hoor. De luchtbedden erin en toen was de tent vol. De rest hebben we maar weer in de auto gemieterd. 's Avonds een leuke wandeling gemaakt. Donkere bossen hoor daar in die Ardennen. Ik zeg tegen Erik: "Hou me maar goed vast schat, straks springt er nog een beer vanachter een boom tevoorschijn." Toen we op de camping terugkwamen lag iedereen al in bed. Het was nauwelijks tien uur.
Afijn, wij ook maar naar bed. We waren best wel moe. Wij gestrekt in die tent. Nog een heel gekruip voordat je erin ligt hoor. Midden in de nacht moest ik pissen. Kwam denk ik door dat gekabbel van die beek. Ik eruit. Stekedonker. Ik zag helemaal niets. Die gozer in die tentenwinkel had ons van alles aangeluld, maar een zaklantaarn was 'ie vergeten.
Het sanitaire gebouw stond een eind verderop tegen de rand van het bos. Ik denk: daar ga ik mooi niet naartoe. Stel je voor dat er iets uit dat bos tevoorschijn springt, mij bij m'n lurven grijpt en me het bos in sleurt.'
'Lekker toch,' zegt de kastelein.
'Ja, ammehoela,' antwoordt Bob. 'Nee hoor,' gaat hij verder, 'ik dacht: gewoon achter de tent. Ja, niet achter m'n eigen tent hoor, die was gloednieuw. Ik kijk wel uit. Afijn, ik heb m'n behoefte gedaan en kruip weer terug in de tent. Na een paar uur wordt het licht en wat denk je?'
'Jullie staan lekker fris en uitgeslapen op,' zegt de kastelein.
'Lig ik verdorie in de verkeerde tent. Ik had mijn arm om Erik heen geslagen, maar dat bleek Erik dus helemaal niet te zijn. Het was de buurman. Ik had dus de hele nacht tegen die buurman aan liggen rijen. Ze schrokken zich kapot, hij en z'n vrouw. We stonden binnen no time alle drie op het gras.
"Bent u nu helemaal gek geworden," kijft dat mens over die camping. Iedereen meteen wakker natuurlijk. "U dient met uw tengels van mijn man af te blijven … viezerik!"
"Nou," zeg ik, "als ik aan een vent wil zitten, zoek ik wel iemand van een ander kaliber. Uw man is niet mijn type."
Op dat moment steekt Erik zijn slaperige kop uit de tent. Nu moet ik zeggen dat hij er 's morgens niet heel erg aantrekkelijk uitziet.
"O," zegt dat wijf meteen en wijst op Erik, "dat is dus uw type."
"Toegegeven," zeg ik tegen die draadnagel: "hij ziet er 's ochtends niet echt florissant uit, maar tegen het middaguur is hij onweerstaanbaar. Heel anders dan uw lulletje Rozenwater."
"Wat ben ik," zegt haar man. Hij stond erbij alsof 'ie in z'n broek had gepoept.
"Kijk 'm staan," zeg ik, "de fiere Pinksterblom."
Nou ja, lang verhaal kort. Ik heb ze die dag niet meer gehoord. Ze bleven wel kwaad naar me loeren, maar ik dacht: je doet je best maar.
"Weet je wat wij gaan doen?" zeg ik 's middags tegen Erik. "Wij gaan naar de supermarkt, kopen een paar flesjes wijn en wat lekkere hapjes en dan maak ik vanavond een leuk kampvuur."'
'Wilt u nog wat drinken,' vraagt de kastelein aan mij.
'Ik heb zojuist gezegd dat ik de kroeg inga om ideeën op te doen en niet om het op een zuipen te zetten,' antwoord ik. 'Wat moeten mijn lezers wel niet van me denken?'
'Niks van aantrekken,' vindt de kastelein. 'Een pilsje dan nog maar.'
'Een pilsje dan nog maar,' antwoord ik, 'en tap Bob ook nog maar even bij.'
We krijgen ons pilsje en Bob vervolgt zijn verhaal.
'Wij het bos in. Hout sprokkelen. Ik leek verdorie de heks uit Hans en Grietje wel.' Hij kijkt mij aan. 'Die sprokkelde toch ook hout?'
'Geloof het wel,' zeg ik, 'voor de oven toch, waar ze Hans in wilde bakken?'
'Wij weer terug uit dat enge bos en een stapeltje hout voor de tent gelegd.
Ik zag die buurvrouw al loeren. Ik denk: wacht effe, ze zal zo wel commentaar hebben. En ja hoor.
"Wat gaat u doen?" zegt die kenau.
Ik zeg: "Ik ga vanavond een gezellig kampvuur maken."
"Er mogen geen kampvuren worden gemaakt op deze camping," zegt ze. "Dat zijn de regels."
Ik zeg: "Dan zijn bij deze de regels aangepast."
"Dat mag niet zomaar," zegt die troel.
Ik zeg: "Ach mens, je bent alleen maar jaloers dat jij niet zo'n bos hout voor je deur hebt."
Dat viel dus helemaal verkeerd. Ze ging toch tekeer. Ik zeg: "Als je nou je grote slabek niet houdt, dans ik vanavond in m'n blote reet om dat kampvuur en ga ik vannacht weer bij je man liggen."
Ik heb haar niet meer gehoord. Afijn, het wordt avond, Erik trekt een flesje wijn open en ik zeg: "Nu ga ik het kampvuur aansteken." Nu ben ik nooit een ster geweest in het stoken van vuurtjes, het lukt mij nooit zo goed. Dat geklungel met die lucifertjes allemaal. Ik naar de auto, gasbrander gepakt. Ik draai dat kraantje open, houd er een lucifer bij en er komt me toch een steekvlam uit. Recht op de tent van de buren af. Ik schrok me kapot. Het hele spul stond meteen in lichtelaaie. Het brandde als een fakkel. Van alle kanten kwamen mensen aangerend en die gasbrander bleef maar loeien.
"Doe die kraan dicht," schreeuwde Erik helemaal in paniek. "Doe die kraan dicht!"
Kreeg ik verdorie dat kraantje toch niet dicht en wat denk je? Na een paar seconden stond onze tent ook in de hens. Eén vlammenzee op die camping en een rook zal ik je vertellen, een róók, we stikten zowat. Plotseling grijpt Erik die gasbrander, rent ermee naar de beek en sodemietert dat ding erin. Onder water brandde die nog. Wel een goeie gasbrander dus.
"Kom op," zegt Erik, "moven."
"Wat bedoel je?" zeg ik.
"Niet lullen, maar poetsen! Wegwezen!"
Hij sleurt me mee naar de auto en wij er vandoor. Drie kilometer verderop zagen we de rookpluimen nog opstijgen. Midden in de nacht kwamen we thuis. We stonken een uur in de wind.
Daarom zeg ik: we blijven deze Pinksteren maar even in de buurt. Morgen misschien een dagje Medemblik, of misschien een dagje Zutphen. Schijnt ook leuk te zijn.'
© Carl Slotboom / mei 2021