HOLLANDSE NIEUWE
HOLLANDSE NIEUWE
Bij de viskar bestel ik bij een man in een kort wit jasje een haring. Met chirurgische vaardigheid hanteert hij het mes, waarmee hij de overledene onthoofdt en zijn ingewanden eruit frunnikt. Snel en behendig, een lust om te zien. Als de vis schoon is, pakt hij hem bij zijn staart, laat hem door zijn vrije hand glijden en legt hem vervolgens, bijna liefdevol, op het kartonnen bakje, dat hij naar mij toe schuift. Ik loop naar het hoge tafeltje dat voor de viskar staat en begin te eten.
'Lekker hè?' zegt de man die na mij aan de beurt is en eveneens een haring bestelt. Even later komt hij tegenover mij staan. 'Willem heeft de lekkerste haring, lekkere dikke billen.' Hij eet met smaak en bestelt er onmiddellijk nog een.
'Ik moet mezelf inhouden, anders vreet ik die hele harington leeg.'
Het is een magere man met sluik haar en naar zijn gestalte te oordelen kan hij wel wat vet gebruiken.
'Ik denk dat je dan voor de rest van je leven geen haring meer zou lusten,' zegt Willem, terwijl hij een nieuwe voor de man neerzet.
Uit een grijze hemel vallen de eerste sneeuwvlokken van die dag. Voorzichtig en fragiel dwarrelen ze naar beneden en vormen een wit laagje op de straatstenen. De haringman heeft vanmorgen al een parasol opgezet, zodat zijn klanten droog staan.
'Kijk,' zegt mijn overbuurman, 'daar ben ik nou gek op, sneeuw. Het kan me niet hoog genoeg liggen.'
'Dan moet het nog wel een beetje doorsneeuwen,' zeg ik.
'Hou je van sneeuw?'
'Ja,' antwoord ik, 'daar hou ik van.'
'We zouden,' gaat de man verder, 'weer eens een lekkere Elfstedentocht moeten hebben. Je weet wel, zoals vroeger, toen de winters nog echt winters waren.'
'Het zit er niet meer in denk ik, het is maar gekwakkel de laatste jaren.'
'Ja, die sneeuw vind ik geweldig. Alleen die gladheid hè. Je moet zo oppassen dat je niet op je bek glijdt. Weet je nog vorige week woensdag?'
Ik graaf in mijn geheugen, maar moet het antwoord schuldig blijven.
'Wat was er vorige week woensdag dan?' vraag ik.
'Nou, toen was het toch zo glad? Nou nou, wat was het toen glad zeg. Er moesten een paar boodschappen gedaan worden en ik wilde niet dat mijn vrouw er met die gladheid uitging. Stel je voor, dat ze wat zou breken.'
'Moet je niet aan denken,' zeg ik.
'Wie moet er dan stofzuigen?' Hij kan er zelf hartelijk om lachen. 'Maar wat gebeurt mij op die woensdag?'
Ik heb geen idee en omdat ik vrees dat het nog weleens een lange geschiedenis zou kunnen worden, bestel ik ook nog maar een haring.
'Ik ben dus op weg om boodschappen te gaan doen. Het is dat ik moest, anders was ik er mooi niet uitgegaan. Spek- en spekglad. Voor mij loopt een vrouw, ook heel erg voorzichtig, ook bang om te vallen natuurlijk. Ze was van mijn leeftijd, iets jonger misschien. Bij het zebrapad blijft ze staan, kijkt om zich heen en ik voelde dat ze hulp nodig had. Kijk, dan mag het glad zijn en dan mag ik als de dood zijn om onderuit te gaan, ik blijf een heer en als er een dame in nood is, dan bied ik een helpende hand. Zal ik nog een haring nemen Willem?'
'Ja, jongen, dat moet jij beslissen.'
De man denkt even na, hij staat voor een moeilijke keuze, dat is duidelijk.
'Nee, laat ik het maar niet meer doen.'
'Morgen maar weer,' zegt de haringman.
'Maar goed,' gaat de man verder, 'ik sta dus bij dat zebrapad en ik zeg: "Kan ik u helpen mevrouw?"
Ze kijkt me aan, leuk gezicht, vriendelijke lach en ze zegt: "Nou, ik durf de stoep niet af, als u me even een handje zou willen helpen."
"Dat wil ik wel," zeg ik, "geen enkel probleem."
"Mag ik u dan een arm geven?"
Afijn, zij geeft mij een arm en samen stiefelen we naar de overkant van de straat. Ze was een beetje mollig en daar hou ik wel van. Heb je wat om in te knijpen, ja toch? Ja, niet dat ik links en rechts mollige vrouwen op straat zomaar ergens in ga lopen knijpen hoor, dat nou ook weer niet. Maar je begrijpt wat ik bedoel.'
Ik begrijp het.
'We zijn dus aan de overkant aangekomen en ze zegt tegen me: "Ik wil naar die winkel," en wijst naar een modezaak een eindje verderop. Ik zeg: "Mevrouw, ik breng u." Afijn, zij nog steeds aan mijn arm en wij samen schuifelend naar die kledingwinkel. We zijn er bijna, staat er opeens een boom van een kerel voor onze neus. En als ik zeg een boom van een kerel, dan bedoel ik dus ook een boom van een kerel. Zeker twee meter de lucht in en een paar schouders waar je u tegen zegt. Zie je het voor je?'
'Een reus van een vent dus,' antwoord ik.
'Precies. "Zo," zegt dat gevaarte tegen die vrouw, "dat is 'm dus," en kijkt mij daarbij nogal dreigend aan. Ik denk: wat krijgen we nou? "Hoe bedoel je?" zegt die vrouw. "Hoe bedoel je?" herhaalt die kleerkast nogal sarcastisch. "Hoe bedoel je?! Nou, Emma, dat is wel duidelijk, dacht ik zo te denken."
"Je vergist je," zegt de vrouw die dus Emma heette en nog altijd aan mijn arm hing. "Maar ik heb helemaal geen zin om hier midden op straat met je in discussie te gaan. Je mag me bellen." Daarop maakt ze zich los, zegt tegen mij: "Hartelijk bedankt," en schuifelt de kledingzaak binnen. Daar stond ik dus met die vent, die mij nog altijd onheilspellend aankeek. Willem, maak nog maar een vissie schoon. Moet jij ook nog?' Het eerste tegen de haringman, het tweede tegen mij.
'Ach ja, waarom niet,' antwoord ik, 'op twee benen kan een mens moeilijk staan.'
'Die vent gaat vlak voor me staan en zegt: "Wij gaan samen eens even babbelen." Voordat ik iets kon zeggen, pakt hij mij bij mijn arm en duwt me de eerste de beste kroeg binnen. Hij zet me op een barkruk en zegt: "Eerst drinken, dan praten," en hij bestelt twee pilsjes.
"Kijk," zegt die reus, terwijl hij in één teug dat hele glas pils leegdrinkt, "Emma denkt wel dat ik op m'n achterhoofd gevallen ben, maar ik weet natuurlijk allang dat er iets speelt. Ik heb m'n ogen niet in m'n zak zitten. Een paar weken geleden heeft ze de scheiding aangevraagd. Ons huwelijk was sowieso nog maar een wassen neus, dus veel leed heb ik er niet van. Ik ben dezelfde dag nog bij m'n zuster ingetrokken."
"Ik moet u toch even iets uitleggen," zeg ik tegen hem, maar daar had hij helemaal geen oren naar. "Uitleggen? Welnee, daar heb ik allemaal geen zin in." "Ja maar," begon ik weer, maar hij wuifde mijn bezwaren gewoon van tafel. Ik denk: nou, dan ga je je gang maar. Hij bestelde nog twee pils en ik dacht, gratis drinken en een verhaaltje, wie doet me wat?
"Kijk, dat je met Emma rommelt, moet je helemaal zelf weten."
"Moment even," zeg ik.
Maar hij luisterde niet eens en ging gewoon verder met z'n verhaal. "Je komt er vanzelf wel achter dat ze vuur spuugt als ze kwaad is en dat is ze zo ongeveer zes keer op een dag. Het is net een draak uit een of ander eng sprookje."'
Mijn kijk op Emma, die ik aan het begin van het verhaal nog wel sympathiek had gevonden, begint zo heel langzaam toch een duistere kant te krijgen. "Het kan verkeren," zou Bredero zeggen.
'"Dus", gaat die gozer verder, "je doet maar wat je niet laten kunt."
Je doet maar wat je niet laten kunt? Ik vroeg me werkelijk af waar dit op sloeg. Opeens komt hij heel dicht naast me zitten en begint op een soort samenzweerderige toon tegen me te praten. "In die bruine kast, je weet wel, die kast in het halletje …"
"Kast?" zeg ik, "welke kast?"
"Nou, er is in het hele huis maar één bruine kast. Die kast in het halletje."
Ik had geen idee waar die vent het over had. Hij dacht waarschijnlijk dat ik bij Emma over de vloer kwam en al bekend was met het meubilair.
"O, die kast," zeg ik. "In het halletje dus."
"Ja," ging hij verder, "in die kast zit een laatje. Als je dat laatje er helemaal uittrekt, zie je een klein sleufje."
"Een klein sleufje," zeg ik. Ik moest er wel even goed bijblijven.
"Als je nou je hand in dat sleufje steekt, voel je iets hards."
"Aha …" zeg ik, "iets hards. En wat mag dat wel zijn?"
"Een pistool," zegt die knakker.
Ik schrok me kapot.
"O …" zeg ik, "dat is niet mis."
"Dat pistool moet daar weg."
"En waarom haal je dat zelf niet op?" Ja, dat leek mij toch de meest voor de hand liggende oplossing.
"Ik heb geen sleutel. De rechter heeft bepaald – en vraag me niet waarom, want ik weet het werkelijk niet – dat ik er niet meer in mag en Emma heeft alle sloten laten vervangen. Als Emma dat ding vindt, gaat ze er geheid mee naar de politie en dan ben ik de Sjaak. Begrijp je wel?"
Hij stond op, rekende af en kwam nog even heel dicht bij me staan.
"Ik reken op je en zo niet, dan weet ik je te vinden makker."
Bij de deur draaide hij zich om.
"In het kastje in de badkamer op het bovenste plankje, staat een potje met blauwe pillen. Daar moet ze er elke ochtend één van innemen."
"Blauwe pillen," zei ik, "ik zal erom denken."
Daarop verliet hij zonder verder nog iets te zeggen de kroeg.'
Hij stopt het laatste stukje haring in zijn mond, pakt de kartonnetjes bij elkaar en laat ze in de prullenbak glijden.
'Ze waren weer lekker Willem, tot morgen.'
Dan komt hij naast me staan, legt zijn hand op mijn schouder en zegt: 'Nou moet jij mij eens vertellen hoe ik dit in hemelsnaam aan mijn vrouw uitleg.'
Een beetje voorovergebogen, schuifelend om niet onderuit te glijden, verdwijnt hij vervolgens langzaam in het sneeuwlandschap.
'Een prima kerel,' zegt Willem, 'ik ken 'm al jaren. Hij heeft altijd hele verhalen, maar het is een ongelofelijke ouwehoer en hij liegt altijd dat 'ie barst.
Nog een harinkje om het af te leren?'
© Carl Slotboom / januari 2021