GERRIT IN DE BOCHT
GERRIT IN DE BOCHT
Het kleine Achterhoekse dorp, waar mijn vrouw en ik twee maal per jaar een paar dagen doorbrengen, is in het bezit van een alleraardigste begraafplaats. Op dit idyllisch gelegen plekje onder bomen, moet het welhaast een weldaad zijn om hier te mogen liggen. Hoeveel vreugde het liggen hier met zich meebrengt, kan helaas niet uit eerste hand worden vernomen. Doden spreken nu eenmaal niet. Het zal je toch gebeuren, dat je aan een graf staat en plotseling een stem uit de diepte hoort, die zegt dat het daar beneden zo heerlijk toeven is.
Als mijn vrouw en ik weer eens in het dorp zijn, wandel ik altijd even naar de kleine intieme dodenakker en na de nieuwste graven te hebben bestudeerd - je wilt toch weten wie tijdens je afwezigheid het tijdelijke voor het eeuwige heeft verruild - ga ik zitten op het bankje onder de beukenboom. Het voelt alsof ik mij tussen vrienden en kennissen bevind. Dode vrienden en kennissen weliswaar, maar niettemin een gevoel van ons kent ons; ouwe jongens krentenbrood.
Vanaf mijn plek op de bank zag ik een, door ouderdom gekromde man met een groene gieter een gekleurd plantje besproeien. Hij verzette het plantje een klein stukje, trok wat onkruid weg en zette de gieter bij een waterkraan. Daarop nam hij zijn gebit uit zijn mond, keek ernaar alsof het een kostbaar juweel was, hield hem vervolgens onder de waterstraal en stak hem weer terug in zijn mond. Hij stiefelde nu langzaam in mijn richting.
'Ik kom eens even naast je zitten,' zei hij, toen hij bij het bankje aangekomen was. Moeizaam en met veel zuchten en steunen nam hij plaats.
'Gezellig,' zei ik.
'Dat zal nog moeten blijken,' was zijn antwoord.
'Nou,' zei ik, 'dat zien we dan wel weer.'
'Ik heb Gerrit een flinke scheut gegeven,' zei hij, terwijl hij in de richting duidde waar hij zojuist met zijn gieter in de weer was geweest en waar ik Gerrit vermoedde. 'Dat kan 'ie wel hebben, want hij heeft z'n hele leven gezopen als een tierelier. Tjongejonge, wat kon die kerel zuipen zeg.'
'En wie was Gerrit precies,' wilde ik weten.
'M'n buurman. Hij is vijfennegentig geworden, dus hij heeft niks te klagen.'
'Ja, op zo'n leeftijd heb je niet veel meer te vertellen,' gooide ik er als dooddoener tegenaan.
'Vorig jaar zomer; hij zit voor z'n huis en opeens zegt 'ie: "Dit was het dan, gegroet," en hij kiepert zo van het bankje. Hartstikke dood.'
'Een mooie dood,' zei ik. 'Ja toch?'
'Ik teken ervoor,' zei de man. 'Maar ja, we hebben het niet voor het uitkiezen, hè?'
'En u verzorgt zijn graf?' wilde ik weten.
'Ja, iemand moet het toch doen, nietwaar?'
'Had hij geen kinderen?' vroeg ik.
'Gerrit heeft, om het zo maar eens uit te drukken, driftig aan de voortplanting deelgenomen. Zeven kinderen, de een nog vreemder dan de ander. Knettergek allemaal.'
'En die verzorgen zijn graf niet?' vroeg ik.
'Die keken bij leven al niet naar hem om, ze kwamen alleen als ze wat nodig hadden. Dat had Gerrit heel snel gezien en toen hij niet meer bereid was met geld over de brug te komen, lieten ze hem links liggen. Ze hadden geen zin meer in een vader die niet wilde dokken. Ondankbaar gespuis.'
'En was er iets te halen bij Gerrit?' vroeg ik.
'Dat zou ik denken,' antwoordde de man naast mij. 'Gerrit had heel erg goed geboerd in zijn leven en naast zijn kapitale boerderij, had Gerrit de nodige penningen op zijn bankrekening. Zijn vrouw is jaren geleden al overleden en Gerrit was een echte kontenknieper.'
Ik kende het woord niet.
'Wat was Gerrit?'
'Een kontenknieper, een vrek, zo gierig als maar kan. Hij kwam een paar keer per week in de kroeg en hij wist het altijd zo te plooien dat, voordat hij aan de beurt was een rondje te geven, opeens moest pissen of toevallig nodig naar huis moest. Je hebt van die mensen die altijd op de zak van een ander zuipen. Nee, Gerrit gaf geen cent voor zichzelf uit. Alleen bij de slijter op de hoek. Maar denk maar niet dat hij je iets aanbood als je bij hem was, hoor. Nee, dan bleef de fles gesloten. Nou,' zuchtte mijn buurman, 'en nou is 'ie dood. De slijter zal het wel merken.'
'En nu verzorgt u zijn graf omdat zijn kinderen het niet doen,' zei ik.
'Ach, je moet altijd maar afwachten of je kinderen überhaupt je graf verzorgen als je er eenmaal in ligt. Bovendien moet je je kinderen daar niet mee opzadelen. Hou op zeg, al die verplichtingen. Ik heb tegen m'n zoon gezegd: "Laat maar zitten, lekker laten tieren dat onkruid. Voor mijn part laat je er sla en worteltjes op groeien. Heb je nog wat te eten ook."'
'Een soort volkstuintje dus,' zei ik.
'Zoiets ja,' antwoordde de man, 'dan heeft het tenminste nog een functie.'
Bij de waterkraan stond een vrouw, die bezig was de groene gieter te vullen.
'Ze is pas weduwe geworden,' zei de man naast mij en wees naar de vrouw die inmiddels bij een graf stond. 'Haar man heeft haar jarenlang behandeld als een stuk vuil. Ik vraag mij werkelijk af waarom ze zijn graf nog verzorgt. Ik had m'n gezicht nooit meer laten zien. Wat een hond van een kerel was dat. Kijk, ik verzorg het graf van Gerrit. Ja, min of meer en niet dagelijks of wekelijks, hoor, maar eens in de zoveel tijd kijk ik eens even hoe het erbij ligt. Nou ja, eigenlijk altijd hetzelfde, hè? Er worden hier geen wilde feesten gegeven, dus wat kan er nou helemaal gebeuren met die graven? Maar toch, je wilt af en toe toch even poolshoogte nemen. Maar ik ben niet de enige die naar het graf omkijkt, hoor. Mevrouw Meuleman houdt ook een oogje in het zeil. Ze legt er af en toe een bloemetje op.'
'En wie is mevrouw Meuleman?' wilde ik weten.
'Een buurvrouw en deze buurvrouw, mevrouw Meuleman dus, heeft een zoon die niet helemaal lekker in z'n bovenkamer is, ene Johan. Niet knettergek, maar een beetje simpel. Nou, een béétje,' corrigeerde hij zichzelf, 'zeg maar gerust een beetje veel. Die buurvrouw was vroeger een aardige verschijning en eigenlijk nog wel, maar ja, een mens wordt er naarmate hij ouder wordt niet mooier op. Wel dan?'
De vrouw zette de gieter weer terug bij de waterkraan en sjokte naar de uitgang. Ze stapte op haar fiets en verdween uit het zicht.
'De zoon van die vrouw is van dezelfde leeftijd als de middelste zoon van Gerrit en die had er een handje van om die buurjongen voortdurend te treiteren. Zijn broertjes en zusjes deden daar dan ook driftig aan mee. De buurvrouw klaagde steen en been en ook Gerrit had zijn kinderen gezegd hiermee te stoppen, maar ze luisterden voor geen cent. Ze hebben die jongen zelfs een keer aan een boom vastgebonden. Het arme jong stond doodsangsten uit. Na een paar uur kwam er een voorbijganger, die hem uiteindelijk heeft bevrijd.'
'Ja,' zei ik, 'kinderen kunnen hard zijn.'
'Etterbakken waren het. Sorry hoor, ik heb er geen ander woord voor. Gerrit had dan ook regelmatig de dorpsdiender op bezoek, maar helpen, ho maar.'
Hij zuchtte en staarde voor zich uit.
'Mijn zoon was ook geen lieverdje, maar een dergelijk gedrag heeft hij nooit vertoond. Had 'ie ook niet moeten proberen.'
'U zei dat Gerrit een kapitale boerderij bezat en genoeg geld op de bank had. Wat is daarmee gebeurd?' vroeg ik.
'Een paar dagen na zijn dood werden al zijn kinderen bij de notaris ontboden. Nou, ze waren er als de kippen bij, want ze wisten dat er wat te halen viel. Ze hadden er extra hun goeie goed voor aangetrokken, ze zagen eruit als opgetuigde kerstbomen en de verwachtingen waren hoog gespannen. Afijn, iedereen zit en die notaris pakt met een stalen gezicht een map en slaat deze open.
"Uw vader," zegt 'ie, "heeft een testament nagelaten."
Iedereen op het puntje van z'n stoel, ze liepen allemaal rood aan en waren nauwelijks in staat rustig adem te halen. Je kon een speld horen vallen. De notaris keek het zevenkoppige gezelschap een voor een aan, keek weer in z'n papieren en nam daar ruimschoots de tijd voor. De spanning viel te snijden. De oudste zoon reageerde als eerste.
"Kom maar op," zei hij. De gretigheid droop er vanaf.
"Ik kan het heel kort maken," sprak de notaris.
"Mooi zo," antwoordde de zoon, "kort maar krachtig, daar houden wij van."
De notaris schraapte zijn keel en zei: "Uw vader heeft uw halfbroer, Johan Meuleman, als enige erfgenaam benoemd."
Het werd opeens doodstil in die kamer. Ze begrepen er helemaal niets van. Halfbroer, Johan Meuleman, die simpele ziel?
Het was de oudste zoon die zijn spraak als eerste terugvond.
"Zou u dat nog een keer willen herhalen?" vroeg hij.
"Ja hoor," zei de notaris, die in stilte genoot, "ja hoor, dat wil ik wel. Uw halfbroer, Johan Meuleman, is de enige erfgenaam en dan betreft het hier de boerderij en de bijbehorende landerijen."
"Maar we hebben helemaal geen halfbroer," zei de jongste dochter.
"Uw vader heeft een kind verwekt bij mevrouw Johanna Meuleman," zei de notaris.
"Een kind verwekt? Bij dat malle mens?" zei een van de dochters, terwijl haar ogen zowat uit hun kassen vielen.
"Onmogelijk," zei de oudste zoon. "Dat is van a tot z gelogen. Die ouwe wil ons treiteren, maar dat gaat 'm niet lukken."
"Ik ben nog niet klaar," zei de notaris, zichtbaar in z'n nopjes. "Een dna-test heeft uitgewezen dat dit kind, Johan Meuleman, de biologische zoon is van uw vader, Gerrit Nijdam."
Die kwam binnen. Een blikseminslag had geen grotere schade aan kunnen richten.
"De schoft!" zei een van de dochters uit de grond van haar hart. "De vuile schoft!"
"Onze vader moet dement zijn geweest toen dit testament werd opgemaakt," vond de middelste zoon.
"Ik heb mij," ging de notaris verder, "er persoonlijk van kunnen overtuigen dat uw vader, toen ik met hem dit testament heb opgemaakt, mentaal in een uitstekende conditie verkeerde en dat hij exact wist wat hij deed."
"Dat kan wel zijn," vond de oudste zoon, "maar wist u ook wat ú deed?"
De notaris rechtte zijn rug, nam zijn leesbril af, leunde iets naar voren en antwoordde: "Ja, meneer Nijdam, neemt u dat maar van mij aan."
"Hoe kon hij dit doen?" vroeg de oudste dochter zich af. "Een kind verwekken bij dat malle mens?"
"Verder," vervolgde de man achter zijn bureau zijn verhaal, "heeft hij u allen onterfd."
Het was alsof er een bom ontplofte. Ze keken elkaar aan, hapten naar adem en ze zagen eruit alsof ze elk ogenblik het loodje zouden leggen.
"Dat zullen we nog weleens zien," hijgde de oudste zoon tenslotte met overslaande stem. "Er is nog een vette bankrekening en wij hebben recht op een deel van dat geld."
"Ik moet u teleurstellen," zei de notaris, "er is geen vette bankrekening. Op de rekeningen die uw vader had, staat zegge en schrijve vierhonderd euro en vijfenzeventig cent. Uw vader heeft bepaald dat dit bedrag aan u toekomt en u dit onder elkaar mag verdelen. Ik wil u hierbij van harte feliciteren," zei hij er geniepig achteraan.
Het is een rel geworden, eerst in de kamer bij de notaris en daarna buiten op straat. Ze gingen tekeer als hongerige hyena's, die door de leeuwen verdreven, de buit aan hun neus voorbij zagen gaan. De broers en zusters konden elkaar al niet lijden, maar nu was het helemaal mis.
Wat was nou het geval,' ging de man naast mij verder. 'Gerrit bracht regelmatig de buurvrouw een bezoekje en zoals dat gaat tussen man en vrouw; ze kwamen tussen de lakens terecht. Toen ze op een gegeven moment zwanger werd en een zoon baarde, beweerde ze dat Gerrit de vader was. Ze heeft het verder nooit aan de grote klok gehangen. Ze heeft haar vermoeden alleen naar Gerrit geuit. In het dorp werd flink geroddeld, maar niemand die iets kon bewijzen. Een paar jaar geleden eiste ze een dna-test. Nou, en toen bleek dat ze gelijk had, maar zelfs toen liet ze het niemand weten. Ja, wel aan Gerrit natuurlijk, die daarop onmiddellijk naar de notaris is gestapt. Om zijn kinderen een hak te zetten.'
'En die vette bankrekening?' wilde ik weten, want als er geld in het geding is, word ik altijd bloednieuwsgierig.
'Die had 'ie leeggehaald en alles overgemaakt naar mevrouw Meuleman. De kinderen van Gerrit hadden het nakijken.'
Hij keek mij aan en zei: 'Ik ben blij dat ik maar één zoon heb. Maar ach, veel zal hij later niet krijgen, want ik heb niks. Nou, ik wens je een fijne middag. Tot ziens.' Gebogen wandelde hij naar de uitgang.
Ik stond op en liep naar de plek waar de man voorheen het graf had verzorgd. Op de steen las ik: 'Gerrit Nijdam, hij rust in vrede. 1926 – 2020'
Ik stak mijn duim op en zei: 'Goed gedaan Gerrit.'
Daarop verliet ik de kleine idyllische begraafplaats. Als de doden toch eens konden spreken.
© Carl Slotboom / augustus 2021