DE ZAK
DE ZAK
Voor mijn stamboomonderzoek reisde ik op een zonnige maandagochtend naar Den Haag. Omdat het Nationaal Archief naast het Centraal Station gelegen is, nam ik de trein. Hoewel het onderzoek naar onbekende voorvaderen tegenwoordig overwegend achter de computer kan plaatsvinden, vind ik het heerlijk om af en toe een dagje de serene sfeer van zo'n archief te proeven. Het gefluister van de bezoekers, het geritsel van papieren, het open- en dichtgaan van de archiefkasten. Je bent even in een andere wereld. De wereld waar onze vaderlandse geschiedenis van zich doet spreken. Ik reis uitsluitend in de lente of in de zomer. In de herfst, wanneer de blaadjes van de bomen vallen, schijnen de rails glad te worden en rijdt niets meer volgens de dienstregeling. Chaos alom en stations waar drommen vertwijfelde mensen urenlang wachten op een aansluiting. In de winter, wanneer de eerste sneeuw naar beneden dwarrelt, blijft de helft van het materieel uit voorzorg meteen maar op stal. Ooit was ik in Oostenrijk. De sneeuw lag meters hoog en alle treinen reden stipt volgens dienstregeling.
Ik deelde mijn coupé met twee meisjes, de een blond, de ander rood. Ik schatte ze allebei zo rond de zestien jaar. Ze namen mijn aanwezigheid niet of nauwelijks waar, aangezien ze heel erg druk in de weer waren met hun telefoon en bovendien hun oortjes in hadden. Op station Sloterdijk betrad een wat slungelige man van middelbare leeftijd onze coupé en nam plaats naast mij en tegenover de beide meisjes. Onder zijn colbert droeg hij een trui die hem drie maten te groot was en waar een vrouw in de zesde maand een leuk zwangerschapsjurkje aan zou hebben. Hij had zijn weerbarstige haar naar achteren gekamd, dat daar echter niet van gediend was, met als gevolg dat alles in een onoverzichtelijke chaos rechtop stond. De meisjes vonden zijn aanblik zo bijzonder, dat zij allebei tegelijk hun oortjes uitdeden en hem aankeken alsof er zojuist een onbekend object was geland, waaruit allerlei kleine glibberige blauwe mannetjes kropen. Zou de man van hun leeftijd zijn geweest, hadden ze hem ongetwijfeld als object voor hun pesterijen uitgekozen. Hij legde de tas die hij bij zich had en die naar alle waarschijnlijkheid nog dienst had gedaan in een ver verleden tijdens zijn schooljaren op de M.U.L.O., met zorg op zijn schoot. De meisjes sloegen de man en zijn bewegingen met belangstelling gade. Hij leek mij het type dat een boeiende lezing zou kunnen houden over begraafplaatsen in het algemeen en crematoria in het bijzonder. Na een poosje vonden de meisjes kennelijk dat ze hem genoeg hadden bekeken en op het moment dat ze hun oortjes weer in wilden doen zei de man:
'Mag ik mij even voorstellen? Mijn naam is van Duistermaat. Alfons van Duistermaat.'
Hij sprak elk woord uit alsof hij op een dure kersenbonbon van uitzonderlijke kwaliteit zoog. Hij keek ons om beurten aan en lachte daarbij heel beminnelijk.
Ik twijfelde of ik mij ook voor moest stellen. Ik deed het niet en hield het bij wat onverstaanbaar gemompel. De meisjes giechelden.
'En,' wendde meneer van Duistermaat zich tot de meisjes, terwijl hij iets voorover helde, 'waar gaat de reis naartoe?'
De meisjes begrepen de vraag in eerste instantie niet en keken elkaar vol verbazing aan.
'Meneer van Duistermaat wil weten waar jullie naartoe gaan,' zei ik.
'Waarom?' zei de blonde.
'Och zomaar,' zei meneer van Duistermaat, 'gewoon belangstelling, niets bijzonders.'
'Wij gaan naar Den Haag,' zei de roodharige. 'Daar logeren we bij een vriendin en dan gaan we overmorgen naar het bevrijdingsfestival.'
'Dat is heel goed,' zei meneer van Duistermaat, weer nadruk leggende op elke lettergreep. 'Het bevrijdingsfestival bedoel ik. We moeten onze vrijheid koesteren.'
'Wat moeten we?' vroeg de blonde, voor wie het woord koesteren een term was die thuishoorde in een dode taal die allang uit de mode was.
'Ikzelf bijvoorbeeld ga naar Leiden,' zei meneer van Duistermaat. 'Daar woon ik vanmiddag een lezing bij van professor doctor Wijtema. Een lezing over de zware gevechten die destijds hebben plaatsgevonden op de Oude Gracht.'
De beide meisjes keken eerst elkaar aan, toen mij en tenslotte meneer van Duistermaat.
'En waarom vochten ze dan?' wilde de roodharige weten.
'Er werd overal gevochten, maar op de Oude Gracht wel het hevigst,' was het antwoord van meneer van Duistermaat.
'Gôh,' zei de blonde. 'Wat erg. Ik hou niet van ruzie.'
'Maar het is fijn dat jullie Bevrijdingsdag vieren,' zei meneer van Duistermaat. 'Heel fijn. We moeten een vuist blijven maken opdat dit nooit meer zal gebeuren.'
'Wat niet?' vroeg de roodharige.
'Ja en daarom gaan we ook naar het festival,' zei de blonde, die er ook niets van had begrepen.
'Ik ga dus vanmiddag naar deze lezing,' ging meneer van Duistermaat verder, 'en morgen reis ik dan per trein naar mijn geboortedorp. Ik overnacht dan bij mijn zuster en dan gedenken wij om acht uur twee minuten de doden.'
'Gôh,' zei de blonde maar weer eens, in de veronderstelling dat er enkele dorpsgenoten overleden waren, die nodig herdacht moesten worden.
'Wel zielig,' zei de roodharige. 'Die dooie mensen bedoel ik.'
'Maar dan de vijfde mei,' zei meneer van Duistermaat.
'Dan gaan wij naar het festival,' zei de blonde.
'Dan ga ik helemaal los!' De gedachte alleen al scheen hem dermate op te winden dat zijn stem er een tikkeltje van oversloeg.
'Dan ben ik als een beest!'
Ik keek hem van opzij aan en kon het mij nauwelijks voorstellen.
'O,' zei de roodharige met enige verbazing in haar stem. 'Maar wat doet u dan?'
'Dan stort ik mij in het feestgedruis.'
Weer keken de beide meisjes elkaar aan. Die man gebruikte woorden die in hun vocabulaire niet voorkwam.
'Meneer van Duistermaat bedoelt dat hij gaat feesten,' vertaalde ik.
'Klopt,' zei meneer van Duistermaat. 'Heel Termunterwaard staat dan op z'n kop en wij bedrijven dan op het sportterrein achter de kerk echte oer Hollandse spellen.'
'Wat dan bijvoorbeeld?' vroeg de roodharige die zich daar nou echt helemaal niets bij voor kon stellen.
'Er zijn verschillende categorieën waarvoor je je in kunt schrijven,' zei meneer van Duistermaat. 'Ik heb mij, zoals elk jaar, ingeschreven voor de eerste categorie.'
Gôh,' viel de blonde weer in herhaling.
'En wat is dat voor eh … catte …?' wilde de roodharige weten, zich verslikkende in het woord categorie.
'Ik loop zak, hap koek en poep dubbeltje,' antwoordde meneer van Duistermaat. In zijn stem klonk een zekere trots.
De beide meisjes begrepen hier helemaal niets van. Ik zag het, meneer van Duistermaat zag het niet.
'Het is de zwaarste categorie,' ging hij verder. 'Maar, ik sta mijn mannetje hoor. Koekhappen en dubbeltje poepen zijn niet mijn sterkste onderdelen, maar als ik in de zak sta … nou … berg je dan maar.'
'O ja?' zei de roodharige niet geheel zonder bewondering.
'Ik heb uiteraard mijn eigen zak.'
De beide meisjes keken elkaar aan alsof meneer van Duistermaat hen zo-even een oneerbaar voorstel had gedaan.
'Kijk,' ging hij verder, 'darters hebben hun eigen pijltjes, biljarters hun eigen keu, dus wil ik als kampioen van Termunterwaard uiteraard mijn eigen zak hebben.'
'Ja,' zei de blonde, 'dat zou ik dan ook willen.'
'Ja en een hele mooie zak hoor, zo zie je ze niet meer.'
'Wat leuk voor u,' zei de roodharige. Ze meende het van harte.
'Een eigen zak heeft ook zo zijn voordelen natuurlijk. Ik kan het hele jaar door trainen en kom dan op de vijfde mei heel goed beslagen ten ijs. Ik loop ze er allemaal af. Ze hebben allemaal het nakijken, de Termunterwaarders.'
'Wat goed,' zei de blonde.
'Ja, dat vind ik ook wel,' viel haar vriendin haar bij.
'Nu heb ik het geluk dat mijn overbuurvrouw een borduurster is,' ging meneer van Duistermaat verder.
'Wat is uw overbuurvrouw?' vroeg de roodharige, die handwerken naar alle waarschijnlijkheid niet in haar pakket had zitten.
Meneer van Duistermaat was zo bevlogen dat de vraag van het meisje volkomen langs hem heen ging.
'Ik ben naar haar toe gegaan en ik heb gezegd: Dé, zei ik. Dé, ik wil graag dat je mijn naam op mijn zak borduurt.'
'Wat goed,' zei de blonde, voor wie het nog niet helemaal duidelijk was wat borduren nu precies inhield.
'Maar,' ging meneer van Duistermaat verder. 'Dat was nog niet alles.'
'O nee?' vroeg de roodharige. Ze schoof een beetje naar voren, in spannende afwachting van hetgeen er nog zou komen.
'Dé, zei ik nogmaals. Dé, onder mijn naam borduur je mijn titel.'
Hier waren de beide meisjes even stil.
'En wat is uw titel dan?' vroeg de blonde voorzichtig en met enig ontzag.
Meneer van Duistermaat rechtte zijn rug en ging op het puntje van de bank zitten. 'Kampioen zaklopen Termunterwaard,' sprak hij plechtig, terwijl hij glom van trots.
'Gôh,' zeiden nu de meisjes allebei tegelijk. Dit maakte indruk.
De trein naderde het station van Leiden.
'Ah,' zei meneer van Duistermaat, 'daar hebben we Leiden. Hier moet ik eruit. Als ik nou zo direct uitgestapt ben, moeten jullie even voor het raam gaan staan, dan zal ik jullie een staaltje zaklopen laten zien. Ja, zonder zak uiteraard, want die heb ik niet bij me. Maar op het perron heb ik de ruimte en dan hebben jullie een idee hoe de kampioen van Termunterwaard iedereen telkens weer verbaasd doet staan.'
De trein stopte, meneer van Duistermaat stapte uit en het blonde meisje draaide het raam naar beneden.
'Let op,' zei meneer van Duistermaat vanaf het perron. Hij deed alsof hij in een zak stapte, hield de zogenaamde zak ter hoogte van zijn broekriem bij elkaar en begon over het perron te huppen. De beide meisjes klapten enthousiast in hun handen, wat meneer van Duistermaat ertoe bewoog met nog meer enthousiasme zijn kunsten te vertonen. Al huppende keek hij naar de meisjes, iets dat hij beter niet had kunnen doen. Plotseling lag de kampioen van Termunterwaard tussen een groepje reizigers en verschillende koffers. Het leek een slagveld. Een kind dat was gevallen begon te huilen en werd door zijn moeder overeind getild en getroost. Een man die zich krampachtig vasthield aan het been van een oudere dame, kroop onder zijn koffer vandaan en zei uit de grond van zijn hart: 'Kun je niet uitkijken … ZAK!!!'
Hoe treffend.
© Carl Slotboom / mei 2021