DE FIETSJ


DE FIETSJ

 

Terwijl de kastelein een kop koffie voor mij inschenkt, zet een man een fiets tegen het raam en stapt even later heupwiegend naar binnen.

'Halliehallo!'

'Dag Bob,' zegt de kastelein. 'Koffie?'

'Ja, lekker,' zegt de man, die ik begin veertig schat.

'Mooie fiets Bob,' zegt de kastelein. 'Een fiets met een stang, een ouderwetse herenfiets. Ik wist trouwens niet dat je kon fietsen.'

'Ik berijd alles wat mannelijk is,' zegt Bob, en maakt daarmee onmiddellijk duidelijk uit welke hoek bij hem de wind waait.

De kastelein zet een kop koffie voor mij neer en schenkt Bob ook in.

'Ik heb er twee,' zegt Bob.

'Twee wat?' wil de kastelein weten.

'Twee fietsen.'

'Wat moet een mens nou met twee fietsen?' vraagt de man achter de toog.

'Die ene was van de buurvrouw, je weet wel die Turkse mensen.'

'Laat me raden, ze zijn weer terug naar Turkije en hebben jou de fiets cadeau gedaan.'

'Nee,' zegt Bob, 'het steekt iets anders in elkaar. Drie weken geleden wordt er aangebeld. Ik doe open en voor de deur staat Milas, dat is dus die Turkse meneer.

Ik zeg: "Zeg het eens Milas."

Hij zegt: "Vrouw wiel fietsj."

Ik moest even de vertaalknop indrukken.

"Wat wil je vrouw? Een fiets?"

"Ja, fietsj."

Ik zeg: "Nou, dan moet je drie straten verderop zijn, ik heb geen fietsenwinkel."

"Nee," zegt 'ie, "wij gaan koop fietsj."

"Veel succes," zei ik, maar daarmee was de Turkse kous nog niet af.

"Vrouw zjeg: Boep moet mee."

"Toe maar," zei ik. "Alsof Boep alle tijd van de wereld heeft." Dat heb ik wel, maar dat wilde ik hem niet aan zijn Turkse neus hangen.

"En waarom wil je vrouw dat ik meega?"

"Jij Gollander en Gollander geef versjtand vor fietsj."

"Nou," zeg ik, "ik heb van veel dingen verstand, maar fietsen zitten even niet in m'n pakket."

Lang verhaal kort: een uur later stond ik met Milas en Alara, inclusief hoofddoek en dikke donkere jassen in de fietsenwinkel. Ze wilden geen nieuwe, maar een tweedehandse.

"Geen probleem," zegt die verkoper, "we barsten van de tweedehandsjes, een hele zolder vol."

Wij naar de zolder. Overal waar je keek stonden fietsen. Het duurde even, maar op een gegeven moment had Alara dan toch een knappe fiets uitgezocht.

"Dat is dan honderdvijftig euro," zegt die fietsengoof.

"Jij moet even betaal," zegt Milas tegen mij.

Ik zeg: "Wazegguu?"

"Iezje nog niet eind maand," zegt die grappenmaker. "Eind maand iek betaal jou vor fietsj."

"Ammehoela," zeg ik, "je denkt toch zeker niet dat ik die fiets ga betalen?"

"Eind maand," zegt 'ie weer en meteen daarop begint Alara te huilen. Nu kan ik absoluut niet tegen huilende vrouwen en al helemaal niet tegen Turkse huilende vrouwen. Ik begin dan onmiddellijk mee te janken.

Dus ik zeg: "Hou op met je afschuwelijke gesnotter, je hele hoofddoek wordt zeiknat. Ik schiet het wel even voor."

Ik betaal en wij naar buiten met die fiets.

"Nou, kom op," zeg ik, "fietsen met die handel."

"Vrouw kan niet fietsj," zegt Milas.

M'n bek viel open.

"Je koopt een fiets en je kunt niet fietsen?" vraag ik.

"Kan niet fietsj," zegt Alara, "jij mij leer fietsj."

Ik zeg: "Nou moet het toch niet gekker worden. Eerst moet ik honderdvijftig euro uit m'n achterzak trekken en nu moet ik je ook nog leren fietsen. Ik ben gekke Henkie niet."

"Nee, niet Genkie, jij Boep."

"Ja ja," zei ik, "je bekijkt het maar."'

'Wil je nog koffie?'

'Agat nee hoor, één bakje is genoeg. Geef maar iets explosiefs. Iets dat heel lekker is en waar ik vannacht heerlijk op kan slapen.'

'En u? vraagt hij aan mij. 'U nog wel koffie?'

'Nee,' zeg ik, 'een pilsje graag.'

'Afijn, de volgende dag wordt er gebeld en ja hoor, Alara, inclusief fiets.'

"Jij mij leer fietsj," zegt ze.

"Nee hoor," zegt Erik die er ook bij was komen staan. "Bob leert jou niet fietsen, je doet maar een schriftelijke cursus."

Ik zeg tegen Erik: "We kunnen dan getrouwd zijn, dat betekent niet dat je overal je puntige neus in hoeft te steken. Ga weg."'

De kastelein wendt zich naar mij.

'Erik is zijn man.'

'Ik weet het,' antwoord ik.

'Afijn, ik heb Erik naar binnen geduwd. Ik zeg: "Ga jij de papegaai maar even voeren."

"De papegaai," zegt 'ie. "Maar we hebben toch helemaal geen papegaai?"

Ik zeg: "Nou, dan verzin je maar iets anders. Wegwezen."

"Warrom geb jij geen vrouw?" vraagt Alara.

"Ik heb Erik toch," zeg ik.

"Ja, mar iezj geen vrouw."

Ik zeg: "Nou, hij kan anders behoorlijk vrouwelijk uit de hoek komen hoor."

Ze zegt tegen me: "Iek fien fain jij gelpen mai miet fietsj."

"Geen probleem, meid," zeg ik, "ik heb toch even niets te doen."

"Iek wiel jou kuusj vor bedank."

"Kussen?" zeg ik. "Agatsiederrie." Ik schrok me kapot.

"Iezj geel lekker."

"Dat zal wel," zeg ik, "maar ik ben zo bang dat m'n hele hormoonhuishouding dan van de rel is."

"Iek nooit ander man gekuusjt."

"Zou je eens moeten doen meid," zeg ik. "Dat is hééérlijk."

Ze kwam opeens heel dichtbij. En een walm zal ik je vertellen, een wállum.

Ik zeg: "Moment even, wat heb je in hemelsnaam gegeten?"

"Knofloek."

"Mijn hemel," zeg ik, "ik kan zowat tegen de lucht aanleunen."

"Wai gaan nu kuusj."

"Moet dat echt?" vraag ik.

"Ja, moet echt. Vooruit met schjaap."

"Geit," zeg ik.

"Wasj iezj gait?"

Ik zeg: "Het gezegde is: vooruit met de geit."

"Nou, voruit gait," zegt ze en komt nog dichter naar me toe.

Ik zeg: "Het is dat je een snor hebt anders was het feest mooi niet doorgegaan."'

'En,' vraagt de kastelein, 'hebben jullie elkaar gekust?'

'Hou op,' zegt Bob, 'ik wil er niet meer over praten.'

'Hoe ging het verder,' wil ik weten.

"Wasj lekker," zegt ze.

Meteen afkappen die handel, dacht ik. Ik zeg dus: "Ja, alles goed en wel maar we maken er geen gewoonte van."

"Nou wai gan fietsj," zegt ze.

Wat mij betreft, alles beter dan kussen. Kom maar op met die fiets.

Ik zeg: "Ik hou die fiets vast en dan stap jij op."

"Opsjtap?" vraagt ze.

Ik zeg: "Ja, als je wilt fietsen is het belangrijk dat je eerst opstapt. Of wou je er achteraan rennen?"

Ik hou dus die fiets vast en voordat ze haar ene been aan de andere kant had waren er al minuten verstreken. Ik kijk zo eens naar al die jassen en ik zeg: "Gaat dat wel met al die dekens aan je lijf?"

Wat ze ook probeerde, ze kwam met geen mogelijkheid op dat zadel. Ik zeg: "Ik roep Erik wel even, dan kan hij assisteren."

Wij ieder aan een kant en de fiets in evenwicht gehouden. Een andere buurman heeft haar toen op het zadel gehesen. Daar stonden we.

"Nu moet je fietsen," zei ik. "Trappers ronddraaien."

"Wat iezj trapper?"

"Die twee dingen," zeg ik. "Voeten erop en trappen maar."

Ze begreep er helemaal niets van.

We hebben haar toen met z'n drieën in looppas door de straat geduwd. Wat een vertoning zeg en Alara maar gillen: "Iek kan fietsj, ik kan fietsj!"

Ik zeg: "Nou, daar zou ik geen gif op durven innemen."

Na tien minuten waren we allemaal bekaf van dat geren.

Afstappen ging al helemaal niet. Ze klapte met haar gezicht plat op het stuur. De bel begon ervan te rinkelen. Eerlijk gezegd had ik niet zoveel zin meer om nog langer als een idioot achter die fiets aan te rennen.

"Misschien moet je er maar zijwieltjes aan laten zetten."

"Wiel?"

"Ja," zeg ik, "zijwieltjes."

"Iek niet begraip."

"Waar is je man eigenlijk?" vraag ik.

"Man is boof."

"Waar is haar man," vraagt Erik.

"Boof," zeg ik, "vertaald: boven."

Ik spreek inmiddels al aardig Turks, al zeg ik het zelf.

"Ik nog keer fietsj."

"Nog één keer dan," zeg ik, "daarna moet je jezelf maar redden."

Afijn, wij sjorren d'r weer op die fiets met al die manufacturen en wij weer als malloten erachteraan. Opeens kreeg ze de vaart erin. Ik schrok me wild. Ze ging steeds sneller, er was geen houden meer aan. We konden het niet meer bijbenen en moesten loslaten.

Ik riep nog: "Kalm aan, kalm aan! Niet demarreren, bij het peloton blijven!"

Maar nee hoor, ze ging maar door. Het leek de Tour de France wel.

Ze riep nog: "War iezj rem? War iezj rem."

"Terugtrappen," riep Erik, "terugtrappen."

Zinloos. Ze fietste recht op de viswinkel af. Ze schoof met een rotvaart die winkel binnen. Een lawaai zal ik je vertellen, een lawáái.

Laat op dat moment nou Milas naar buiten komen.

"War iezj vrouw?" vraagt 'ie.

Ik zeg: "Even bij de viswinkel, pondje paling halen voor het avondeten."

Afijn, wij in galop naar de plek des onheils. Een ravage zal ik je vertellen, een raváge. Niet te filmen. Ze was dwars door de vitrine heen gefietst. Overal vis en andere zeevruchten en daar tussenin lag Alara, helemaal ontdaan. De mosselen kropen onder haar hoofddoek. Die visboer was des duivels.

"Wie gaat dat betalen?" jammerde hij maar. "Wie gaat dat betalen."

Typisch Nederland. Er moet wat betaald worden en ze beginnen meteen te janken.

De fiets zat helemaal in de kreukels. Alara trouwens ook. Haar hoofddoek zat achterstevoren op haar hoofd. Ze stonk een uur in de wind.

"Mee, nar hoisj," zegt haar man. Hij sleurde Alara overeind en duwde haar de winkel uit.

"Ik kom morgen bij je langs," riep de visboer hem na, "als ik de rekening heb opgemaakt."

De volgende dag wordt er aangebeld. Voor de deur staat Milas, met aan zijn hand de fiets.

"Vrouw wiel niet meer fietsj," zegt 'ie.

"Ja," zeg ik, "daar kan ik me wel iets bij voorstellen."

"Gier iezj fietsj."

Ik zeg: "Wat moet ik met die fiets?"

"Fietsj iesj van jou, jij geb betaal," zegt die grappenmaker en draait zich om en loopt weg.

En nu heb ik dus twee fietsen, waarvan een in de kreukels. Maar nu vraag ik mij toch af of ik niet ergens ben genaaid.

 

© Carl Slotboom / mei 2021

www.carlslotboom.nl

www.tekstbureau-carlslotboom.nl