DAGJE AMSTERDAM
DAGJE AMSTERDAM
Op het bankje voor het kleine dorpshotel, waar mijn vrouw en ik twee keer per jaar een paar dagen logeren, zat een kleine corpulente vrouw. Op de grond stond een boodschappentas en met een papieren zakdoekje veegde ze langs haar voorhoofd. Ze zag er nogal verhit uit.
'Mag ik naast u komen zitten?' vroeg ik.
Ze knikte en ik nam plaats.
'Het is al behoorlijk warm,' zei ik.
'Ik leg het af,' antwoordde ze, terwijl ze met haar zakdoekje inmiddels in haar hals terecht gekomen was. 'Ik had een paar boodschappen gedaan en moest heel even uitrusten. Mijn man komt me zo ophalen. Als 'ie het tenminste niet vergeet.' Het klonk als een zucht van iemand die regelmatig in alle mogelijke uithoeken op manlief zat te wachten, die dan vervolgens niet kwam opdagen. Ze had een onvervalst Achterhoeks accent. Een heerlijk knauwen, waarbij de meeste woorden aan het eind afgebroken werden.
'U woont hier in de buurt?' wilde ik weten.
'Ja, even buiten het dorp. We hebben een boerderij en een paar koeien. We hoeven er niet van te leven hoor, we zijn allang gepensioneerd. Maar Harm kan nu eenmaal niet zonder die beesten. Bovendien geven ze melk. Nou ja … geven. Geven is wel een heel groot woord, je moet het er met kleine rukjes uittrekken.'
'Melkt uw man dan nog met de hand?'
'Nee, dat niet, maar bewijs van spreken dan hè.'
Ze bekeek mij van top tot teen en vroeg: 'U komt hier niet vandaan?'
'Nee,' antwoordde ik, 'mijn vrouw en ik logeren hier twee keer per jaar een paar dagen. We komen uit het westen.'
'Amsterdam?' wilde ze weten. Het westen staat blijkbaar voor veel mensen van het platteland synoniem voor Amsterdam.
'In de buurt van,' antwoordde ik.
'Wij zijn een paar weken geleden een dagje in Amsterdam geweest,' zei ze en trok daarbij een gezicht waaruit ik op kon maken dat het geen succes was geweest. 'Eens maar nooit meer,' bevestigde ze mijn vermoeden.
'Was het zo erg?' vroeg ik.
'Kijk, Amsterdam is een mooie stad. Maar daar moet je met een vriendin naartoe en niet met je man.'
'O,' zei ik. Ik begon al een aardig beeld van Harm te krijgen. Hij kwam niet opdagen als ze ergens op hem zat te wachten en naar Amsterdam moest je hem niet meenemen. Een man die het beste floreerde onder de uiers van zijn koeien, leek mij.
'Ik had bij de boerenbingo een rondvaart voor twee personen door de grachten van Amsterdam gewonnen.'
'Boerenbingo?'
'Ja, dat wordt vier keer per jaar georganiseerd door de Boerenbond hier in de regio. Reuze gezellig hoor. Mijn man gaat nooit mee, die houdt daar niet van.'
Het werd steeds erger met Harm, weer een minpuntje.
'Maar ja,' ging ze verder, 'wat moet je met een tegoedbon voor een rondvaart in Amsterdam? Je zult er dan wel naartoe moeten, anders komt er van rondvaren niet zo heel veel. Ja toch?'
De prijs die de Boerenbond had uitgereikt was beslist origineel te noemen, praktisch was hij echter niet. Waarom niet een tegoedbon voor een ritje met een huifkar of een bezoekje aan een leuke molen?
'Ik zeg dus tegen Harm: "Ik heb een prijs gewonnen en wij gaan een dagje naar Amsterdam." Nou, dat viel al helemaal verkeerd. Hij keek me aan alsof hij snot zag branden.
"Wat moet ik nou in Amsterdam?"
Ik zeg: "Nou, rondvaren, die tegoedbon inwisselen."
"Ik kan de koeien niet alleen laten," was het antwoord.
Ik dacht: We hebben anderhalve koe en een buurjongen die het hartstikke leuk vindt om te melken, dus ik zeg: "Dan vraag je Geert."
"Ik ga niet met de auto."
Dat was me duidelijk, want hij was in al die jaren nog nooit verder geweest dan twintig kilometer in de omtrek van de boerderij. "Nee," zei ik, "we gaan met de trein. We vragen Guus of hij voor de treinkaartjes wil zorgen."
Vroeger ging je naar het loket en je kocht een kaartje, maar dat is er tegenwoordig niet meer bij, het moet allemaal via internet, maar we hebben geen internet,' zuchtte ze, 'dat wil Harm niet.'
Harm brokkelde steeds meer af en ik snakte ernaar om een unicum als hem te mogen ontmoeten. Ik kan er niets aan doen, ik heb een hang naar rariteiten.
'Onze zoon heeft dus voor de kaartjes gezorgd en ons met de auto naar het station gebracht. Hij had de treinkaartjes ook nog betaald. Hij is zelfs meegelopen naar het perron en heeft ons uitgezwaaid. Harm zwaaide niet. Had 'ie geen zin in. Hij deed onderweg z'n mond ook niet open. "Als je het zo erg vindt," zei ik, "waarom ben je dan meegegaan?" Wat denk je dat 'ie zegt?'
Ik haalde mijn schouders op, ik wist het niet.
'"Omdat ik dat moest van jou."
Ik dacht: Ik kan nu beter maar even niets meer zeggen, anders krijgen we nog slaande ruzie hier in die trein. Ik was in staat om hem voor z'n harses te slaan. Kijk, het is geen kwaaie kerel hoor, Harm, maar hij wil nooit wat. Zit vastgeroest, nooit verder gekomen dan z'n boerderij en z'n koeien. Ook geen interesses hè. Eigenlijk heb ik m'n hele leven alles alleen gedaan en nu deden we eens een keer iets samen, verknalde hij het voor me.'
Ik had met haar te doen. De blijheid van het huwelijk met Harm was er duidelijk vanaf. Het samenzijn had iets van: "Ik zit mijn tijd wel uit".
'Maar afijn,' vervolgde ze haar verhaal, 'wij komen dus in Amsterdam op het station en ik keek m'n ogen uit. Ik had nog nooit zoveel mensen bij elkaar gezien en ze liepen allemaal door elkaar heen. Allemaal op weg naar ergens, of misschien wel nergens. Wie zal het zeggen. Wat een mierenhoop zeg. Harm had het helemaal niet meer. "Je kunt hier op dit bankje wachten," zei ik, "dan kom ik je vanavond oppikken als de trein weer vertrekt. Ik vermaak me wel." Ik was nog nooit in Amsterdam geweest en ik wilde ervan genieten. Hij sjokte achter me aan en ik dacht: Waar ben ik in hemelsnaam aan begonnen? Als ik ooit nog eens een prijs win, dan soupeer ik die helemaal alleen op. Lekker rustig.'
'Al doende leert men,' zei ik.
'Ik dacht: We gaan eerst een leuke rondvaart maken en daarna lekker door Amsterdam slenteren. Ik wilde het Paleis weleens zien en de Dam en de Beijenkorf. Moet je gezien hebben als je in Amsterdam bent, ja toch? Meteen bij het station lag onze boot. Wij naar binnen en een mooi plekje achterin gezocht. We moesten een tijdje wachten, want die boten varen natuurlijk op gezette tijden. We werden welkom geheten in verschillende talen, maar dat konden we allemaal niet verstaan. Harm zat erbij alsof 'ie elk ogenblik moest overgeven. De bank waarop we zaten deugde niet, de boot schommelde teveel, terwijl hij nog niet eens vertrokken was, het was te druk en hij kon de vrouw die door de microfoon praatte ook niet verstaan. Ik dacht bij mezelf: Niet op reageren, ik laat mijn dag niet bederven.'
Ze deed haar boodschappentas open en nam er een pakje papieren zakdoekjes uit en begon weer over haar gezicht te vegen.
'Ik hoop dat het niet al te lang meer duurt voordat hij komt,' zei ze met een blik in haar tas, 'anders smelt m'n boter.'
Eerlijk gezegd had ik er niet zoveel vertrouwen in, zo goed kende ik Harm inmiddels al wel.
'Afijn, die boot begint te varen en ik genoot. Prachtig, al die grote panden, de bruggen, de trams en al die mensen in die stad. Tjongejonge wat een ongelofelijke drukte. Behalve een hoop gemopper had ik nog geen zinnig woord van Harm gehoord. Hij staarde maar voor zich uit en gaf geen krimp. Op een gegeven moment zeg ik tegen hem: "Maak even een paar foto's."
"Waarom?" zegt 'ie.
"Omdat ik dat leuk vind." Ik geef hem mijn telefoon, leg hem precies uit wat 'ie moest doen, sjor hem overeind en geef hem een zet. Je gelooft het niet. Hij struikelt en voordat ik goed en wel besefte wat er gebeurde, sloeg hij aan de achterkant overboord. Iedereen in paniek. Harm in de grachten van Amsterdam. Hij schreeuwde moord en brand. Zwemmen kon 'ie wel, maar z'n kleren liepen langzaam vol met water en dan wordt zwemmen erg moeilijk. Hij sloeg als een wildeman om zich heen.
Met een lange stok waar een ijzeren haak aanzat, hebben ze hem binnenboord gehesen. Hij zag er niet uit en hij stonk een uur in de wind.
"Waar is m'n telefoon?" vroeg ik.
"Daar," zei hij en wees naar de gracht waar hij zojuist uitgekropen was.
"Dan word je bedankt," zei ik.
Ik heb hem de rest van de rondvaart niet meer gehoord, maar ik heb hem dan ook min of meer genegeerd. Ik had zwaar de pest in over m'n telefoon.
Onder de bank had zich een plas gevormd en het leek alsof hij in z'n broek had gepiest.'
'Dat werd dus geen Paleis, geen Dam en al helemáál geen Beijenkorf,' zei ik.
'Nee, hij wilde meteen naar huis en eerlijk gezegd had ik er ook niet veel zin meer in. Maar ik had wel de smaak te pakken. Volgende maand gaan we een dagje naar Rotterdam.'
'Wil Harm dat dan wel?' vroeg ik en merkte dat ik hem gemakshalve maar bij de voornaam noemde. Dat mocht, vond ik van mezelf, ik had hem inmiddels al aardig leren kennen.
'Met Harm?' vroeg ze. 'Nou nee, dacht het niet. Nee hoor, ik ga met de buurvrouw.'
Ze keek langs mij heen naar het einde van de straat. 'Ah … daar is 'ie.'
Ik keek reikhalzend uit naar de drenkeling. Deze reed voor, opende het portier en de vrouw stapte in. Zonder dat ik dit bijzondere exemplaar goed had kunnen bewonderen, reden ze de straat uit, op weg naar de boerderij zonder internet en de anderhalve koe. Sommige mensen moeten gewoon op hun plek blijven. Van verplaatsen komen alleen maar ongelukken.
© Carl Slotboom / februari 2021
www.tekstbureau-carlslotboom.nl