BROODJE KROKET
BROODJE KROKET
Omdat ik toch in de buurt moest zijn, besloot ik een bezoekje te brengen aan mijn schoonmoeder. Een bejaarde dame van 95 jaar, die een prachtig en vooral ruim appartement bewoont in een verzorgingstehuis. Ze is, zoals dat heet "aardig de weg kwijt". O ja, ze herkent iedereen nog wel, maar heeft moeite de personen in kwestie te plaatsen. Haar jongste dochter wordt aangezien voor een kleinkind en mij ziet ze bij tijd en wijle aan voor haar broer. Veel familieleden werden in de loop der jaren "dood verklaard", terwijl ze toch echt springlevend zijn. Naarmate haar dementie vordert, wordt de wens haar moeder te bezoeken een steeds vaker terugkerend onderwerp. Het verzorgend personeel legt haar dan telkenmale liefdevol uit, dat iemand van 95 jaar geen moeder meer kan hebben. Het is dan even duidelijk, om daarna weer op te lossen in de nevelen van haar herinneringen.
De laatste keer dat ik haar in gezelschap van mijn vrouw had bezocht, sprak zij mij aan met "meneer" en dat na bijna 50 jaar.
Zoekende naar een parkeerplaats zie ik dat ze niet op het balkon zit, de geliefde plek wanneer de zon schijnt. Ik word dus niet gesignaleerd en dat geeft mij de mogelijkheid om eerst een broodje kroket te eten in het restaurant. Het is lunchtijd en het restaurant zit vol met bewoners, die daar hun maaltijden nuttigen. Mijn schoonmoeder niet, die eet op de dagopvang tussen lotgenoten.
Op weg naar de balie waar ik mijn broodje moet bestellen, is het een slalommen tussen krukken, rollators, looprekken en rolstoelen. Er zitten overwegend vrouwen in het restaurant, het zogenaamde "zwakke geslacht" en ik vraag mij af wie in hemelsnaam deze term heeft bedacht.
'Gaat u maar zitten,' zegt de man die de bestelling heeft opgenomen, 'wij komen het brengen.'
Eerst mijn vrouw maar even bellen.
'Ik eet even een broodje kroket en daarna ga ik naar je moeder.'
Na een paar minuten zet een mollige jongedame een bordje met daarop mijn bestelling op het tafeltje.
Even laten staan concludeer ik, nog te heet. Terwijl ik op mijn telefoon kijk of er berichten binnengekomen zijn, zie ik in mijn ooghoeken een dame op leeftijd in mijn richting komen. Ze schuifelt, voorzichtig en voetje voor voetje, voorover gebogen, steunend op haar rollator. Bij mijn tafeltje aangekomen blijft ze staan en kijkt mij met een boosaardige blik langdurig en indringend aan. Op het moment dat ik wil vragen of ik iets voor haar kan doen, zegt ze:
'Zo, daar ben je dan!' Het klinkt verre van vriendelijk.
'Ja, daar eh … daar ben ik dan,' zeg ik niet erg creatief, maar wat moet ik anders zeggen?
'Nou nou, jij durft.'
Ik vraag mij even af wat er voor durf nodig is om hier te zitten. Ik kan de opmerking niet goed plaatsen.
'Wat denk jij eigenlijk wel?!'
'Mevrouw,' zeg ik, 'ik denk niets, ik zit hier gewoon en ga zo direct mijn broodje kroket eten.'
'Dat is toch wel een brutaliteit van de bovenste plank!'
'Ook niet bewoners mogen hier eten,' zeg ik. 'Bovendien ben ik op weg naar mijn schoo…'
'Je vindt het vast wel goed dat ik even ga zitten?' zegt ze op sarcastische toon. Voordat ik antwoord kan geven schuift ze haar rollator aan de kant en neemt plaats op de stoel tegenover mij. Ze heeft een lang leven achter zich en de vele rimpels tekenen als stille getuigen haar gelaat. Ze heeft een bittere trek om haar mond.
'Laat me je eens goed bekijken,' zegt ze en knijpt haar oogleden een weinig dicht en staart me langdurig aan.
'Niet veel veranderd in al die jaren.'
Ik graaf naarstig in mijn geheugen, maar kan mij niet herinneren deze vrouw ooit gezien te hebben. Ze moet me verwarren met iemand anders.
'Mevrouw, ik geloof toch dat ….'
'Ouder geworden, dat wel,' onderbreekt ze mij, 'maar nog altijd die geniepige oogjes en dat vileine trekje om je mond.'
Nou, dat kan ik in mijn zak steken. Een oudere vent met geniepige oogjes en een vilein trekje. Het zal je maar gezegd worden.
'Misschien mag ik heel even …' begin ik vol goede moed.
'Nee, dat mag je niet!' bijt ze mij toe.
Duidelijker kan het niet meer worden. Ik besluit mijn mond te houden en te wachten op de dingen die gaan gebeuren.
'Hoe is het met die sloerie?'
Bliksemsnel laat ik mijn kennissenkring de revue passeren, maar moet concluderen dat daar geen sloeries in voorkomen. Nog steeds heb ik geen hap van mijn broodje kroket genomen. Ik neem aan dat het inmiddels voldoende is afgekoeld, maar ik vind het niet gepast om op dit moment mijn tanden erin te zetten. Ach … koud is het vast ook wel lekker.
'Van de ene op de andere dag en zonder ook maar iets te zeggen. Lafaard!' Dat laatste komt van heel diep.
'Mevrouw … luistert u nu eens even …'
'Nee, jij bent degene die hier te luisteren heeft!' zegt ze op blafferige toon, terwijl ze met de top van haar wijsvinger irritant op het tafelblad tikt. Enkele bewoners kijken nu in onze richting.
'Met vier kinderen heb je me laten zitten. Je moest er zo nodig met die hoer vandoor, die snollebol. Vier kinderen die ik in mijn eentje op heb moeten voeden. Meneer was met de noorderzon vertrokken!'
Toegegeven, het kon de fatsoenlijkheidstoets niet doorstaan en eerlijk is eerlijk, ik zou het nooit achter mezelf hebben gezocht.
'Een hittepetit die nota bene dertig jaar jonger was en die nog niet eens met losse handen op de pot kon zitten!'
Ogod, ik had me ook nog vergrepen aan een jong ding dat nog niet zindelijk was.
'En als je nou maar alimentatie had betaald, maar nee hoor, geen cent heb ik al die jaren ontvangen!'
Het werd steeds erger, betalen deed ik ook al niet.
Ze helt voorover over de tafel en slaat plotseling met haar vlakke hand op het tafelblad. Althans, dat was de bedoeling, ware het niet dat zich op die plek mijn broodje kroket bevindt. De palm van haar hand landt er middenin. De smurrie vliegt me om de oren. Het ontgaat haar volledig. Ze is nu op haar kookpunt aangekomen. Ze komt half overeind en buigt zich nog meer naar mij toe. Haar gezicht is nu vlakbij het mijne.
'Vuile vieze gore schoft!'
Zo, dat is eruit. Gelijk heeft ze. Had ik mij maar beter moeten gedragen.
Opeens staat ze op en recht fier haar oude rug.
'Kijk allemaal!' schreeuwt ze de etende menigte toe. 'Hier staat hij, Jan Hen! Hij moest er zo nodig vandoor met die slons en het kon hem geen zak schelen dat ik met vier koters achterbleef!'
Iedereen kijkt nu in onze richting, gemompel links en rechts. Enkele bewoners staan op en houden zich vast aan looprek of rollator. Plotseling komt er een jonge vrouw op ons af, kennelijk iemand van de verzorging. Voorzichtig pakt ze de oude dame bij haar arm.
'Dit is uw man niet mevrouw Mandemakers. Uw man is tien jaar geleden gestorven en u woont nu bij ons in het verzorgingstehuis.'
'Dat zullen we nog weleens zien,' tiert mevrouw Mandemakers door het dolle heen.
'Kom, dan breng ik u naar uw kamer.'
Met zachte hand wordt mevrouw afgevoerd. Mijn broodje kroket is hopeloos overleden en aan een nieuwe heb ik geen zin. Ik veeg met een servetje de smurrie enigszins weg. Het wordt er alleen maar erger op.
'Zo,' hoor ik plotseling een stem naast me. 'Dat staat je mooi.' Het is de man van het restaurant bij wie ik mijn broodje had besteld. 'Hoe kon je die arme vrouw zo in de steek laten. Je moet je kapot schamen!'
'Neem me niet kwalijk …' begin ik, maar de man onderbreekt me onmiddellijk.
'Niet kwalijk nemen? Nou, dat doe ik dus wel en iedereen hier doet dat.' Met een breed armgebaar laat hij zien wie hij met iedereen bedoelt.
Opeens zie ik dat de bewoners in mijn richting komen schuifelen. Ze zwaaien dreigend met krukken en wandelstokken en looprekken worden in de lucht getild. Ze praten en schreeuwen door elkaar en hetgeen er geroepen wordt klinkt niet erg vleiend. Het lijkt me beter dat ik de zaal maar verlaat. Ik baan mij een weg door de menigte en moet links en rechts een mep incasseren. Zwaaiend met mijn armen om de woedende mensen van mij af te houden bereik ik de glazen deuren. Goddank ben ik er zonder al te veel kleerscheuren vanaf gekomen.
Eenmaal buiten moet ik eerst op adem komen. Ik hijg als een dood paard. Plotseling hoor ik mijn naam. Het komt van boven. 'Waar ga je naartoe jongen?' Ja hoor, mijn schoonmoeder, op het balkon. De laatste keer was ik nog "meneer" en uitgerekend nu herkent ze me. 'Kom je nog naar boven?'
'Nee,' roep ik buiten adem, 'ik kom niet naar boven!'
'Ik maak een lekker kopje thee voor je. Ik zal de deur vast opendoen.'
'Nee,' roep ik nogmaals. 'Nee, je vergist je, ik ben het niet, ik ben een ander!'
Dan ren ik naar mijn auto, stap in en rij weg. Weg van het tehuis, weg van mevrouw Mandemakers die ik in de steek heb gelaten en heb laten zitten met vier kinderen. Stel je voor dat ze die alimentatie alsnog los weet te peuteren. Ik moet er niet aan denken.
© Carl Slotboom / januari 2021