AVONDROOD


AVONDROOD

 

'Gaat het ome Kees?'

'Zolang ik mezelf nog op een barkruk kan hijsen, hoef jij je geen zorgen te maken jongen.'

De man, een uit broos materiaal opgetrokken gestalte, voegde de daad bij het woord en nam plaats op een van de barkrukken die aan de toog stonden. Hij zag er breekbaar uit, maar zijn ogen hadden iets vrolijks. Een man voor wie het glas altijd half vol is.

'Een pilsje dan maar?'

'Lekker.'

De kastelein kwam log overeind, spoelde een glas om, tapte een pilsje, zette deze voor de man neer en veegde met een vochtige doek over de toog. Hij zag eruit als een seriemoordenaar, die in zijn kelder, achter de bierfusten, een aantal slachtoffers had verborgen. Een autobedrijf, dat zich bezig hield met zaken die het daglicht maar moeilijk konden verdragen, zou hem waarschijnlijk graag als model op haar folder willen hebben.

'Dat 'ie je nog maar lang mag smaken.'

Ome Kees nam een paar ferme slokken en bestelde er onmiddellijk nog een.

'Een tijd niet gezien. Ik hoorde dat je verhuisd bent.'

'Klopt. Ik woon in dat verzorgingstehuis. Je weet wel, dat gebouw aan de rand van dat park. Avondrood heet het.'

'Alleen de náám al,' zuchtte de kastelein.

'Een paar dagen na mijn aankomst loop ik de directrice tegen het lijf, een overjarige humorloze maagd, waar mannen nooit enig heil in hebben gezien. Ik zeg: "Waarom hebben die gestichten toch altijd van die opbeurende namen?"

"Dit is geen gesticht meneer Verhagen," zegt die troel uit de hoogte, "dit is een verzorgingstehuis."

"Het ontbreekt er nog maar aan dat die instellingen niet 'De laatste stuiptrekking' of 'Nog effe volhouden' heten." Ze zag er de humor niet van in.'

De kastelein zette een nieuwe pils op de toog.

'En bevalt het daar, in dat Avondrood?'

'Ik heb een hartstikke mooi appartement. Grote kamer, balkonnetje op het zuiden, ruime slaapkamer, een extra kamer en natuurlijk een badkamer. Ik zit schuin boven de hoofdingang. De hele dag film voor de deur. Taxi's, rolstoelen, rollators, personeel, bezoekers, je kunt het zo gek niet prakkiseren of het komt voorbij. En lijkwagens natuurlijk. Maar ja, dat heb je in zo'n tehuis met oude mensen.

'Gezellig,' zei de kastelein ironisch.

'Ach, je went overal aan.'

'En heb je een beetje aanspraak?'

'Dat kun je wel zeggen.'

'Dat is altijd leuk,' vond de man achter de toog.

'Kijk, ik eet beneden in het restaurant en de eerste keer dat ik daar kwam zag ik het meteen … allemaal ouwe wijven. Want ja, die blijven het langst over, dat weet je. Het zwakke geslacht. Ja … ammehoela. Het was net een kakelend kippenhok. Je had ze moeten zien kijken toen ik binnenkwam. Al die ouwe grijze koppies in mijn richting, ze vergaten helemaal te eten. Ik zeg: "Dooreten dames, anders wordt het koud." Ze waren helemaal van de leg. Er wonen wel mannen in dat tehuis, maar dat zijn van die kwijlende ouwe kereltjes, die de dag meer slapende dan wakende doorbrengen.'

'Daar heb je dus geen aanspraak aan.'

'Nee, niet echt. Maar wat gebeurt mij nou na een paar dagen?'

'Geen idee,' zei de kastelein, 'maar dat ga je me vertellen neem ik aan.'

''s Middags tegen een uur of drie wordt er opeens gebeld. Afijn, ik doe open, staat er een dame voor m'n deur. Ze begon een heel verhaal waar ik geen touw aan vast kon knopen, dus ik zeg: "Komt u eerst maar even binnen." Zij naar binnen en gaat zitten. Leuk vrouwtje, mijn leeftijd, beetje smeuïg type, maar daar hou ik wel van. Het kwam erop neer dat ze het leuk vond dat ik in het tehuis was komen wonen en dat ze weleens wat nader kennis zou willen maken. De mannen die er woonden waren niet veel soeps, zei ze.

Ja, dat had ik ook al gezien, maar dat zei ik niet.

"Wat eh … wat nader kennismaken dus," zei ik.

Ja, dat leek haar wel leuk, antwoordde ze.

"Hoe eh … hoe stelt u zich dat voor dan?" vroeg ik.

"Nou, af en toe bij elkaar over de vloer komen."

"Ja ja," zei ik.

"En elkaar dan een beetje verwennen."

Ik schrok me kapot.

"Elkaar een beetje verwennen?" vroeg ik.

"Ja, met een kopje thee, een bonbonnetje, een koekje."

"Ooo," zei ik, "dit soort verwennerij. Ik begreep het even verkeerd."

"Ja, als u er geen zin in hebt, moet u het eerlijk zeggen hoor," zei ze, "ik wil u niet tot last zijn."

Ik dacht: Ach, waarom niet. Een beetje aanspraak is nooit weg. Alleen is ook maar alleen. Ja toch? Tap nog eens een pilsje. Ik krijg altijd zo'n dorst als ik veel moet lullen.'

'En?' wilde de kastelein weten, terwijl hij overeind kwam om een biertje te tappen.

'Ze was verdorie nog niet weg of de volgende stond al voor de deur. Na een paar dagen had ik er acht op visite gehad. Allemaal wilden ze wat nader kennismaken. Af en toe bij elkaar op bezoek komen, koppie thee, koekie d'r bij, beetje babbelen. Ik dacht: Ik ga het nog druk krijgen op m'n ouwe dag, ik mag wel een rooster bij gaan houden.'

'En,' vroeg de kastelein, 'komen ze allemaal over de vloer?'

'Ja, dat wel, maar allemaal één voor één. Wat is het vandaag?'

'Woensdag,' antwoordde de kastelein.

Daarop nam ome Kees uit zijn binnenzak een klein opschrijfboekje.

'Eens effe kijken,' zei hij, terwijl hij het boekje opensloeg. 'Woensdag hè? … Aha … hebbes. Woensdag Charlotte. Die komt altijd 's avonds. Ja, ik heb het allemaal genoteerd, anders raak ik in de war.'

'Je mag wel een secretaresse nemen,' vond de kastelein.

'Maar afijn, dat ging een paar weken zo door, de ene middag de een, de andere middag de ander. Ik had het helemaal voor elkaar. Ze kwamen met bonbons, met koekjes, met  lekkere franse kaasjes, worstjes, nootjes, noem maar op. Binnen de kortste keren puilde m'n kast uit. Die van de vrijdag hè … eh moment, effe in m'n boekje kijken. Die van de vrijdag, dat is Bertha, die neemt altijd een flesje jenever mee. Ja, daar drinkt ze zelf ook driftig van mee hoor. Maar de aangebroken fles laat ze altijd achter. Nou, zo kom ik de week dus wel door. Behalve op zondag. De zondag hou ik vrij, dan wil ik niemand zien. Dan komt er meestal sport op de televisie en dan moet ik geen geouwehoer aan m'n hoofd.'

'Als je verkering wilt,' zei de kastelein, 'moet je dus in een verzorgingstehuis gaan wonen. Succes verzekerd.'

'Maar goed, na een paar weken, ik zat net aan de camembert want die moest nodig op, wordt er gebeld. Voor de deur staat een jongedame, die mij zegt dat de directrice mij wil spreken. Afijn, ik naar de directrice.

"Hoe bevalt het u in Avondrood?" vroeg ze, terwijl ze mij over haar bril aanstaarde.

"Ik heb geen klachten," zei ik. "Ik vermaak me wel."

"Die indruk kreeg ik al meneer Verhagen." Ze zei het op zo'n naar toontje dat ik dacht, geen wonder dat je je hele leven een ongehuwde muts bent gebleven.

"Maar eh … waarom wilde u mij spreken, mevrouw eh …" Ik kon effe niet meer op de naam van die tang komen. Ik moest al zoveel vrouwen onthouden, zij kon er niet meer bij. Het vat zat vol.

"Kijk," zei ze, "u woont hier in een zorginstelling en u begrijpt dat wij bepaalde regels hanteren."

"Logisch," zei ik. Ik dacht: Gewoon effe meelullen, des te eerder kan ik weer aan de franse kaas.

"Mij bereiken toch wat verontrustende berichten," zei ze. Ik dacht: Kom op mens, draai er niet zo omheen, zeg wat je te zeggen hebt en zit m'n kostbare tijd niet te verdoen met je voze praat.

"O ja?" zei ik, "en wat zijn die verontrustende berichten dan wel?"

"Mij is ter ore gekomen dat u veelvuldig damesbezoek ontvangt," zegt die draadnagel. Mij is ter ore gekomen, hoe krijg je het je strot uit? Ja toch? Ik denk: Mooi effe op de achtergrond blijven, laat maar horen wat je te vertellen hebt.

"Ja," zei ik, "gaat u verder."

"Sinds u hier woont is het allemaal … hoe zal ik het zeggen? Het is hier allemaal wat onrustiger geworden."

"Onrustiger?" zei ik.

"Uw aanwezigheid heeft een wat negatief effect op de bewoners en dan met name op de vrouwelijke bewoners."

"O," zei ik, "dat is vervelend."

"Uw aanwezigheid maakt de dames wat zenuwachtig."

"Dat is niet zo mooi," zei ik.

"Begrijpt u wat ik bedoel?"

"Ja, u bedoelt dat de dames van mijn aanwezigheid een beetje wulps worden."

"Pardon?!" zegt die muts, terwijl ze helemaal rood aanliep en naar adem kokhalsde.

"Ja, u weet toch wel wat dat is?" zei ik. Dat wist ze niet, want ze had de sport nooit beoefend.

"Meneer Verhagen, het is niet belangrijk wat ik al dan niet weet. Het gaat om u."

Ik dacht: Afkappen die handel, ik kan mijn tijd wel beter besteden.

"En u mevrouw," zei ik, "wordt u ook zenuwachtig van mijn aanwezigheid."

"Nee, meneer Verhagen, daar word ik niet zenuwachtig van."

"Niet wulps dus," gooide ik er achteraan.

Opeens staat ze op en zegt: "Ik beschouw dit gesprek als beëindigd."

Ik denk: Wacht effe, ik zal jou wel krijgen. Ik zeg dus: "Nou moet u eens even heel goed naar mij luisteren. Ik laat mij door de eerste de beste omhooggevallen directrice niet als een snotneus behandelen. Ik woon hier in uw gesticht en ik betaal daarvoor per maand een zeer ruime vergoeding. U heeft mij niet te vertellen wie ik al dan niet op mij duur betaalde appartement mag ontvangen. Er gebeuren geen dingen die niet door de beugel zouden kunnen en al zou dat wel het geval zijn, dan heeft u daar uw puntige neus niet tussen te steken. Ik wens u nog een fijne dag."'

'Daar kon ze het mee doen,' zei de kastelein.

'Ik heb haar sindsdien niet meer gezien en gehoord.'

Daarop rekende hij af en stond op. Bij de deur draaide hij zich om en zei: 'Ik zal blij zijn als het zondag is, lekker alleen en geen geouwehoer aan m'n hoofd.'

 

© Carl Slotboom / maart 2021

www.carlslotboom.nl

www.tekstbureau-carlslotboom.nl